Onderwerp: Bezoek-historie

RSJ 04/0575/GB, 11 mei 2004, beroep
Uitspraakdatum:11-05-2004

Dit onderwerp bevat de volgende rubrieken.

Uitspraak

Nummer: 04/575/GB

Betreft: [klager] datum: 11 mei 2004

De beroepscommissie als bedoeld in artikel 73, eerste lid, van de Penitentiaire beginselenwet (Pbw) heeft kennis genomen van een op 22 maart 2004 bij het secretariaat van de Raad ingekomen beroepschrift en de op respectievelijk 31maart 2004 en 6 april 2004 ingekomen aanvullingen op het beroepschrift van

[...], geboren op [1968], verder te noemen klager,

gericht tegen een op 16 maart 2004 genomen beslissing van de selectiefunctionaris,

alsmede van de overige stukken, waaronder de beslissing waarvan beroep.

Op grond van haar onderzoek overweegt en beslist de beroepscommissie als volgt.

1. De inhoud van de bestreden beslissing
De selectiefunctionaris heeft klagers verzoek tot overplaatsing naar de gevangenis Veenhuizen afgewezen.

2. De feiten
2.1. Klager is sedert 28 april 2001 gedetineerd. Hij verbleef in de gevangenis Nieuw Vossseveld te Vught. Op 18 september 2003 is hij overgeplaatst naar de gevangenis-unit van de locatie Dordtse Poorten te Dordrecht, waar eenregime van algehele gemeenschap geldt.

2.2. Klager ondergaat een gevangenisstraf van zestien jaar, met aftrek. De tenuitvoerlegging van deze straf is aangevangen op 14 november 2002. De wettelijk vroegst mogelijke v.i.-datum valt op of omstreeks 23 december 2011.

3. De standpunten
3.1. Door klager is het beroep tegen de afwijzing van het verzoek tot overplaatsing naar de als volgt toegelicht.
Klager moet nog acht jaar gevangenisstraf uitzitten en wil graag naar de gevangenis Veenhuizen worden overgeplaatst, omdat dit een gevangenis voor langgestraften is. In Veenhuizen zitten mensen aan wie een levenslangegevangenisstraf is opgelegd en klager begrijpt niet waarom hij dan daar niet kan worden geplaatst. De gevangenis-unit van de locatie Dordtse Poorten is niet afgestemd op langgestraften. Het is een komen en gaan van gedetineerden. Inde stukken staat niet klagers volledige detentieverleden vermeld. In Almere is klager geconfronteerd met een brief van een medegedetineerde, waarin stond dat klager wilde vluchten en dat de medegedetineerde voor een auto zou zorgen.Klager had ruzie met deze medegedetineerde en die wilde hem zo een oor aannaaien. Klager is als gevolg hiervan overgeplaatst naar de landelijke afzonderingsafdeling te Vught, waar hij zes weken in een boeienregime heeft gezeten envervolgens is hij in een regime van beperkte gemeenschap geplaatst te Maastricht. Omdat hij niet kon opschieten met enkele gedetineerden is hij vervolgens overgeplaatst naar Vught. Klager was liever geplaatst in de gevangenis-unitvan de locatie De IJssel te Krimpen aan den IJssel. Dat klager bij binnenkomst in de locatie Dordtse Poorten een lange tijd de muren en het hekwerk zou hebben geobserveerd, is de grootste onzin. Je hebt, wanneer je op debovenverdieping verblijft, een mooi uitzicht op de schepen en de haven en klager zit altijd naar buiten te kijken. Klager begrijpt niet wat er wordt bedoeld met dat hij met grote jongens omgaat. Hij bemoeit zich niet veel metmedegedetineerden maar behandelt iedere medegedetineerde correct. Klager heeft voorts maar éénmaal en kort gesproken met de inrichtingspsycholoog en vraagt zich af hoe deze dan omtrent klager een rapport kan uitbrengen.

3.2. De selectiefunctionaris heeft de afwijzing van genoemd verzoek als volgt toegelicht.
Klager verblijft nog maar een zestal maanden in de locatie Dordtse Poorten. Hij is daar geplaatst, omdat hij nog een lange detentie moet ondergaan en er een aantal malen melding werd gemaakt van mogelijke vluchtplannen van klager.Hiervan is ook melding gemaakt bij het meldpunt GRIP, dat aangaf dat er onvoldoende informatie was voor plaatsing in de e.b.i., maar dat plaatsing op de lijst voor vlucht- en gemeengevaarlijke gedetineerden zeker geïndiceerd was.Daarnaast werd het zinvol geacht klager te plaatsen in een niet al te grootschalige setting, die goed overzichtelijk is. Op basis hiervan is gekozen voor plaatsing in de gevangenis-unit van de locatie Dordtse Poorten. Klager wilgraag naar Veenhuizen om daar een sportopleiding te kunnen volgen. Gelet op bovenstaande signalen is het vluchtgevaar nog steeds van toepassing. Voorts blijkt uit de rapportage van Dordtse Poorten dat klager al langere tijd de murenen het hekwerk van de inrichting observeert. Daarom worden er regelmatig bij hem extra celcontroles gehouden. Voorts laat zijn gedrag nog te wensen over. Vanuit de inrichting wordt het verzoek niet ondersteund. Klager moet zicheerst meer van de positieve zijde laten zien. Vervolgens bestaat er onduidelijkheid over klagers verblijfstatus. Dit heeft consequenties voor het volgen van een opleiding. Zeker als duidelijk wordt dat klager na ommekomst van destraf Nederland zal moeten verlaten. Het beleid in Veenhuizen is dat gedetineerden, die daar een opleiding willen volgen, pas in de laatste fase van de straf dit kunnen doen. Een gedetineerde met een strafrestant van zeven jaar komthiervoor nog niet in aanmerking.

4. De beoordeling
De beroepscommissie overweegt dat klagers strafrestant momenteel meer dan zeven jaar bedraagt. Uit de stukken volgt dat de sportopleiding, die klager wenst te volgen in de gevangenis Veenhuizen, enkel aan gedetineerden wordtaangeboden, die zich in de laatste fase van hun detentie bevinden. Voorts bestaat onzekerheid over klagers titel van verblijf in Nederland en is onduidelijk of hij na zijn detentie in Nederland kan blijven. Daarbij komt dat pasrecent een verandering in klagers gedrag in positieve zin is waargenomen en dat klager pas sinds een aantal maanden in de locatie Dordtse Poorten verblijft. Dit in onderling verband en samenhang beziende is de beroepscommissie vanoordeel dat de op de onder 3.2 genoemde gronden gebaseerde beslissing van de selectiefunctionaris om klagers verzoek tot overplaatsing naar de gevangenis Veenhuizen af te wijzen in dit stadium van klagers detentie niet in strijd ismet de wet en, bij afweging van alle in aanmerking komende belangen, evenmin als onredelijk of onbillijk kan worden aangemerkt.

5. De uitspraak
De beroepscommissie verklaart het beroep ongegrond.

Aldus gegeven door de beroepscommissie voornoemd, bestaande uit mr. J.R. Meijeringh, voorzitter, mr. A.G. Bosch en dr. G.J. Fleers, leden, in tegenwoordigheid van mr. H.S. van Gemert, secretaris, op 11 mei 2004

secretaris voorzitter

Naar boven