Onderwerp: Bezoek-historie

RSJ 04/0320/GA, 29 april 2004, beroep
Uitspraakdatum:29-04-2004

Dit onderwerp bevat de volgende rubrieken.

Uitspraak

nummer: 04/320/GA

betreft: [klager] datum: 29 april 2004

De beroepscommissie als bedoeld in artikel 69, tweede lid, van de Penitentiaire beginselenwet (Pbw) heeft kennis genomen van een op 19 februari 2004 bij het secretariaat van de Raad ingekomen beroepschrift van

[...], verder te noemen klager,

gericht tegen een uitspraak d.d. 23 december 2003 van de beklagcommissie bij de locatie De IJssel te Krimpen aan den IJssel, welke uitspraak op 10 februari 2004 aan klager en de directeur is verzonden,

alsmede van de overige stukken, waaronder de uitspraak waarvan beroep, welke in afschrift aan deze uitspraak is gehecht.

Ter zitting van de beroepscommissie van 14 april 2004, gehouden in de p.i. Amsterdam, zijn gehoord klager en de heer [...], unit-directeur bij voormelde locatie.

Op grond van haar onderzoek overweegt en beslist de beroepscommissie als volgt:

1. De inhoud van het beklag en de uitspraak van de beklagcommissie
Het beklag betreft:
a. een disciplinaire straf van zeven dagen opsluiting in een strafcel, ingaande op 22 augustus 2003 om 12.00 uur en eindigend op 29 augustus 2003 om 12.00 uur, wegens betrokkenheid bij de voorbereiding van gijzelingvan een of meer personeelsleden en wegens de invoer van verdovende middelen;
b. de tenuitvoerlegging van een ordemaatregel plaatsing in afzondering in afwachting van een beslissing van de directeur, ingaande op 21 augustus 2003 om 18.00 uur en eindigend op 22 augustus 2003 om 12.00 uur;
c. een schending van het recht om tenminste één uur per dag in de buitenlucht te mogen verblijven, in de periode van 22 augustus 2003 tot en met 29 augustus 2003; en
d. een schending van het recht om telefonisch contact op te mogen nemen met de rechtsbijstandverlener, in de periode van 22 augustus 2003 tot en met 29 augustus 2003.

De beklagcommissie heeft klager ten aanzien van onderdeel a niet-ontvankelijk verklaard in zijn beklag en het beklag voor het overige ongegrond verklaard, een en ander op de gronden als in de aangehechte uitspraak weergegeven.

2. De standpunten van klager en de directeur
Klager heeft in beroep zijn tegenover de beklagcommissie ingenomen standpunt als volgt toegelicht.
Ten aanzien van de onderdelen a en b:
Klager werd op 21 augustus 2003 om 18.00 uit zijn cel gehaald. Daarbij was de directeur aanwezig en deze deelde hem mede dat klager zeven dagen strafcel opgelegd zou krijgen. Die disciplinaire straf is op 22 augustus ingegaan.Klager heeft directeur daarbij niet meer gesproken. Klager vindt het vreemd dat hij een maatregel en een disciplinaire straf opgelegd krijgt op grond van de verklaring van een anonieme medegedetineerde. Klager wil graag de bronnenvan de tegen hem gerichte verdenking boven water krijgen.
Ten aanzien van onderdeel c:
Toen klager in de strafcel verbleef was het luchten slecht geregeld. Een ander geschiedde vrij chaotisch en het personeel had nergens tijd voor. Klager is nooit in de gelegenheid gesteld om het volle uur te mogen luchten. Het wastoen hartje zomer en klager zou graag een uur in de buitenlucht hebben willen doorbrengen.
Ten aanzien van onderdeel d:
Terwijl klager in de strafcel verbleef mocht hij op zondag tien minuten bellen. Toen hij de volgende dag aangaf zijn advocaat te willen bellen werd hem dit niet toegestaan. Als reden werd gegeven dat hij zijn wekelijkse beltijd hadbenut. Het was voor klager noodzakelijk om met zijn advocaat te mogen bellen. Hij moest korte tijd later, op 8 september 2003, voorkomen bij de rechtbank en had daarover nog geen contact gehad met de advocaat. Achteraf bleek dat debetreffende behandeling bij de rechtbank een pro-forma behandeling was.

De directeur heeft in beroep zijn tegenover de beklagcommissie ingenomen standpunt als volgt toegelicht.
Ten aanzien van de onderdelen a en b:
Het personeel werd door een gedetineerde aangesproken. Deze meldde dat er sprake zou zijn van mogelijk ontsnapping of een gijzelingspoging. Klager zou daarbij betrokken zijn. De directeur heeft nagezocht of er hieromtrentschriftelijke informatie voorhanden is. Er is evenwel daaromtrent niets op schrift voorhanden. De gedetineerde die een en ander tegenover het personeel heeft aangegeven stond in de inrichting bekend als iemand die eerder redelijkbetrouwbare informatie gegeven had. Naar aanleiding van de informatie is aan klager op 21 augustus 2003 om 18.00 uur een ordemaatregel van afzondering opgelegd. Het betrof daarbij zogenaamd bewaardersarrest en er is dus geenschriftelijke beslissing aan klager uitgereikt. Aan klager is vervolgens de volgende dag een disciplinaire straf opgelegd.
Ten aanzien van onderdeel c:
De gedetineerde heeft het recht om dagelijks ten minste één uur in de buitenlucht te verblijven. Indien dat niet zou zijn gebeurd, zoals door klager wordt gesteld, dan is dat kwalijk. De directeur heeft echter geen reden om aan tenemen dat klager niet zijn wettelijk toegelaten tijd in de buitenlucht heeft kunnen verblijven. Het wordt aan in de strafcel verblijvende gedetineerden wel eens toegestaan om extra te mogen luchten teneinde buiten een sigaret tekunnen roken. In de strafcel is dat immers niet toegestaan. Dat komt echter als extraatje boven op het reguliere luchtmoment. In een dergelijk geval duurt het luchten doorgaans veel korter dan een uur. Er wordt overigens geenlogboek bijgehouden met betrekking tot het luchten.

Ten aanzien van onderdeel d:
Klager verbleef in een strafcel en had het recht om wekelijks tien minuten te telefoneren. Indien een in de strafcel verblijvende gedetineerde duidelijk kan maken dat hij een dringend belang heeft bij telefonisch contact met zijnadvocaat, dan wordt extra beltijd toegestaan. In alle andere gevallen wordt die extra beltijd geweigerd. Kennelijk heeft klager het dienstdoende personeelslid niet kunnen overtuigen van zijn dringende reden om met de advocaat temogen bellen. Overigens was de zittingsdatum nog zo ver verwijderd dat klager op een later moment contact kon opnemen met zijn advocaat. Zijn belangen zijn door dat niet mogen bellen, niet geschaad.

3. De beoordeling
Ten aanzien van onderdeel a:
De beklagcommissie heeft klager niet-ontvankelijk verklaard in zijn beklag onder a omdat de voorzitter van de beroepscommissie een schorsingsverzoek, dat betrekking had op de tenuitvoerlegging van de in beklag onderhavige beslissingvan de directeur, heeft afgewezen. Nu de voorzitter van de beroepscommissie in het kader van een verzoek op grond van artikel 66, eerste lid, van de Pbw, slechts zijn voorlopig oordeel geeft ten aanzien van de beslissing van dedirecteur, had de beklagcommissie klager moeten ontvangen in zijn beklag en het beklag in volle omvang moeten beoordelen. Dit betekent dat de uitspraak van de beklagcommissie in zoverre niet in stand kan blijven en dat klager alsnogontvankelijk moet worden verklaard in dit onderdeel van zijn beklag.

Klager heeft aangevoerd dat hij, voorafgaand aan de oplegging van de onderhavige disciplinaire straf niet door de directeur is gehoord. Die stelling van klager is door de directeur onvoldoende weersproken. Dit maakt voldoendeaannemelijk dat niet is voldaan aan het wettelijk voorschrift van artikel 57, eerste lid aanhef en onder j, van de Pbw. Alleen al om die reden dient het beklag gegrond te worden verklaard.

Ten aanzien van onderdeel b:
Voor zover dit onderdeel van het beklag ziet op de te lange duur van tenuitvoerlegging van de disciplinaire straf (onderdeel a) acht de beroepscommissie onvoldoende aannemelijk geworden dat die disciplinaire straf langer heeftgeduurd dan op grond van de betreffende beslissing was toegelaten. Het beroep treft in zoverre daarom geen doel.
Ten aanzien van de tenuitvoerlegging van de afzondering ex artikel 24, vierde lid van de Pbw, overweegt de beroepscommissie het volgende.
Klager is in afzondering geplaatst in afwachting van een beslissing van de directeur. Die afzondering is ingegaan op 21 augustus 2003 om 18.00 uur en geëindigd – door de aanvang van de tenuitvoerlegging van een disciplinaire straf –op 22 augustus 2003 om 12.00 uur. Op grond van het bepaalde in artikel 24, vierde lid, van de Pbw, kan, indien onverwijlde tenuitvoerlegging van de afzondering geboden is, een ambtenaar of medewerker een gedetineerde voor eenperiode van ten hoogste vijftien uren in afzondering plaatsen (het zogenaamde bewaardersarrest). De directeur dient van deze plaatsing onverwijld op de hoogte worden gesteld. Door klager is gesteld dat het bewaardersarrest isopgelegd door de directeur. Die stelling is ter zitting van de beroepscommissie door de directeur niet weersproken. Hoewel de bepaling van artikel 24, vierde lid, van de Pbw in beginsel is bedoeld om aan het (afdelings)personeel eenbevoegdheid te geven om in spoedeisende gevallen handelend te kunnen optreden, laat die bepaling, nu de directeur ook kan worden gezien als medewerker van de inrichting, de ruimte voor de toepassing van het bewaardersarrest door dedirecteur.

Hoewel de beroepscommissie van oordeel is dat deze wijze van toepassing van het bewaardersarrest niet een gelukkige is en op zich dient te worden voorkomen, levert die wijze van toepassing op zich geen reden op voor eengegrondverklaring van het beklag. Nu het bewaardersarrest evenwel ten hoogste vijftien uren mag duren en het in onderhavig geval tenminste achttien uren – en dus drie uren langer dan wettelijk is toegestaan - heeft geduurd, kan deuitspraak van de beklagcommissie niet in stand blijven en dient dit onderdeel van het beklag in zoverre alsnog gegrond te worden verklaard.

Voor wat betreft de vraag of het bewaardersarrest en de daarop volgende disciplinaire straf op goede grond zijn toegepast geldt nog het volgende. De schriftelijke mededeling van de straf vermeldt:
”Deze beslissing is genomen op grond van de volgende overwegingen: dat uit vertrouwelijke informatie en intern onderzoek is gebleken dat u betrokken bent bij de voorbereiding om één of meer personeelsleden te pakken, waarbij geweldzou kunnen worden gebruikt en invoer van drugs.”
Het dossier bevat geen enkele onderbouwing van deze grond en de directeur heeft hoewel daarnaar gevraagd is geen nadere toelichting gegeven. Bij die stand van zaken is niet vast te stellen of voor de beslissingen van de directeurvoldoende aanleiding bestond en ook dit brengt mee dat het beklag ten aanzien van de onderdelen a en b gegrond moet worden verklaard.

Nu de rechtsgevolgen van de bestreden beslissingen onder a en b niet meer ongedaan zijn te maken, komt klager een tegemoetkoming toe. De directeur is in de gelegenheid gesteld zijn standpunt omtrent de tegemoetkoming te bepalen. Deberoepscommissie zal de tegemoetkoming vaststellen op € 25,=.

Ten aanzien van de onderdelen c en d:
Hetgeen in beroep ten aanzien van de onderdelen c en d is aangevoerd kan - voorzover dat is komen vast te staan - naar het oordeel van de beroepscommissie niet tot een andere beslissing leiden dan die van de beklagcommissie. Hetberoep zal derhalve in zoverre ongegrond worden verklaard.
4. De uitspraak
De beroepscommissie verklaart verklaart het beklag onder a en b alsnog gegrond.
Zij bepaalt dat aan klager terzake van die gegrondverklaring een tegemoetkoming toekomt van € 25,=.
Zij verklaart het beroep ten aanzien van de onderdelen c en d van het beklag ongegrond en bevestigt in zoverre de uitspraak van de beklagcommissie.

Aldus gedaan door de beroepscommissie voornoemd, bestaande uit mr. P.C. Vegter, voorzitter, dr. J.P.S. Fiselier en dr. W.J. Schudel, leden, in tegenwoordigheid van mr. H.M.J.D. Maes, secretaris, op 29 april 2004

secretaris voorzitter

Naar boven