Onderwerp: Bezoek-historie

RSJ 04/0456/TP, 29 april 2004, beroep
Uitspraakdatum:29-04-2004

Dit onderwerp bevat de volgende rubrieken.

Uitspraak

nummer: 04/456/TP

betreft: [klager] datum: 29 april 2004

De beroepscommissie als bedoeld in artikel 69 van de Beginselenwet verpleging ter beschikking gestelden (Bvt) heeft kennis genomen van een op 9 maart 2004 bij het secretariaat van de Raad ingekomen beroepschrift van

[...], verder te noemen klager,

gericht tegen een beslissing d.d. 1 maart 2004 van de Minister van Justitie, verder te noemen de Minister,

alsmede van de overige stukken, waaronder de bestreden beslissing.

De beroepscommissie heeft de Minister in de gelegenheid gesteld schriftelijk te reageren op het beroep en klager om het beroep schriftelijk toe te lichten.

Op grond van haar onderzoek overweegt en beslist de beroepscommissie als volgt:

1. De inhoud van de bestreden beslissing
De Minister heeft de termijn waarbinnen klager in een inrichting voor verpleging van ter beschikking gestelden (tbs-inrichting) had moeten zijn geplaatst met ingang van 30 maart 2004 verlengd tot 28 juni 2004.

2. De feiten
Klager is bij onherroepelijk geworden rechterlijke uitspraak d.d. 31 oktober 1994 veroordeeld tot drie jaar gevangenisstraf met aftrek en ter beschikking gesteld met bevel dat hij van overheidswege zal worden verpleegd.
De terbeschikkingstelling (tbs) van klager is ingegaan op 5 februari 1996. Hij is op 11 augustus 1997 geplaatst in de Dr. Henri van der Hoevenkliniek te Utrecht (hierna: de Van der Hoevenkliniek). Klager heeft van eind juli 2001 tot11 april 2002 te Utrecht gewoond in een zelfstandige woning van de Van der Hoevenkliniek. Op 11 april 2002 heeft hij zich onttrokken aan de tbs. Klager is 15 maanden ongeoorloofd afwezig geweest. Hij is op 4 juli 2003 aangehouden eningesloten. Sedert 9 juli 2003 verblijft hij als tbs-passant in het huis van bewaring (h.v.b.) De Boschpoort te Breda.
Klager is op 1 maart 2004 gehoord over de voorgenomen verlenging van de passantentermijn. De Minister heeft bij beschikking d.d. 1 maart 2004 besloten tot de verlenging van klagers passantentermijn.
De Minister beoogt heropname van klager in de Van der Hoevenkliniek, maar had ten tijde van het instellen van het beroep nog niet beslist over de herplaatsing van klager aldaar.

3. De standpunten
Klager heeft het beroep als volgt toegelicht.
Hij is het niet eens met de beslissing tot verlenging van de passantentermijn, die is gegeven voordat op zijn eerder ingediende beroep (04/74/TP, BC) is beslist. Hij heeft wel begrip voor het feit dat er capaciteitstekort aantbs-plaatsen is, maar hij heeft met toestemming van het ministerie van justitie volledig buiten de Van der Hoevenkliniek gewoond en heeft, na onttrekking aan zijn transmurale behandeling, zonder enig incident gedurende 15 maandenbuiten de kliniek geleefd. Hij wordt ten onrechte lang vastgehouden in een regime van beperkte gemeenschap in een huis van bewaring dat in slechte omstandigheden verkeert. Gelet op zijn situatie dient te worden gekeken naarmogelijkheden van bijvoorbeeld dagbehandeling, plaatsing in de reguliere psychiatrie of onder toezicht van de reclassering. Klager zal terzake een klacht indienen bij het Europees Hof voor de rechten van de mens.

Namens de Minister is inzake het beroep het volgende standpunt naar voren gebracht.
Het beroep zal ongegrond zijn. Klager is tijdig gehoord en geïnformeerd over de bestreden beslissing. Klager wacht sinds 4 juli 2003 op plaatsing in de Van der Hoevenkliniek, gelet op de feiten dat hij uit eigen beweging debehandeling voor lange duur heeft verlaten, dat hij na arrestatie en insluiting zich blijvend afwijzend opstelt tegen zijn behandeling, hij op een reguliere verblijfsafdeling van een h.v.b. verblijft en geen zorg van hoger niveaunodig heeft. Klager kon ten tijde van de bestreden beslissing wegens het tekort aan tbs-plaatsen nog niet in een tbs-inrichting worden geplaatst. Ten tijde van de bestreden beslissing verbleef klager negen maanden in een h.v.b. Eendergelijke duur is niet zodanig lang dat de bestreden beslissing op die enkele grond onredelijk en onbillijk is.
Er bestaat geen aanleiding ten aanzien van klager af te wijken van de volgorde van plaatsing in tbs-inrichtingen die primair wordt bepaald door de aanvangsdatum van de tbs. Niet is gebleken dat hij met voorrang boven anderetbs-passanten in een tbs-inrichting moet worden geplaatst. De Minister had ten tijde van het nemen van de bestreden beslissing vanuit de inrichting van klagers verblijf geen signalen ontvangen dat klagers situatie in het h.v.b.onhoudbaar zou zijn en/of dat van detentieongeschiktheid moest worden gesproken. Blijkens de overgelegde medische verklaring is klagers psychische conditie niet zodanig dat hij als ongeschikt voor verblijf in een h.v.b. moet wordenaangemerkt. Klager wenst bovendien niet terug te keren in de Van der Hoevenkliniek.

4. De beoordeling
De rechter heeft klager de maatregel van tbs met bevel tot verpleging van overheidswege opgelegd. De door klager genoemde alternatieven voor behandeling in het kader van de tbs kunnen in de onderhavige procedure niet aan de ordekomen. Klager kan zijn visie hieromtrent voorleggen aan de rechter die over de verlenging van de tbs beslist.

Klager is vanaf 4 juli 2003 formeel een tbs-passant ter herselectie. Een redelijke wetstoepassing brengt mee dat het bepaalde in artikel 12 Bvt omtrent de passantentermijn en de verlenging daarvan geldt ten aanzien van alle in eenpenitentiaire inrichting verblijvende tbs-passanten, derhalve ook voor tbs-passanten ter herselectie.

Zoals de beroepscommissie in haar uitspraak d.d. 9 februari 1998 (C 97/28) heeft overwogen leidt een beslissing van de Minister tot verlenging van de passantentermijn wegens capaciteitstekort niet zonder meer tot gegrondverklaringvan het beroep. Volgens bestendige jurisprudentie van de beroepscommissie kan het beroep leiden tot gegrondverklaring indien de duur van de passantentermijn onredelijk en onbillijk moet worden geacht en/of de psychische conditie vande tbs-passant zodanig is dat hij als ongeschikt voor verder verblijf in een h.v.b. moet worden aangemerkt.

Uit het onderzoek in de onderhavige zaak is voldoende aannemelijk geworden dat klager ten tijde van het nemen van de bestreden beslissing als gevolg van het capaciteitstekort nog niet kon worden teruggeplaatst in de Van derHoevenkliniek, terwijl het streven van de Minister er op is gericht klager aldaar wederom te plaatsen en deze kliniek bereid is klager wederom behandeling aan te bieden.

Klager is na een verblijf van bijna vijf jaar in de Van der Hoevenkliniek, in het kader waarvan hij gedurende tien maanden in een transmurale voorziening verbleef, wegens onttrekking aan zijn tbs-behandeling als tbs-passant terherplaatsing geplaatst in een h.v.b. Voor zover bekend, heeft klager niet gerecidiveerd. Klager wenst niet te worden teruggeplaatst in de Van der Hoevenkliniek.

Zoals de beroepscommissie heeft overwogen in haar uitspraak d.d. 22 april 2004 (04/74/TP) acht zij in gevallen als het onderhavige een passantentermijn met een duur van negen maanden in beginsel nog niet onredelijk of onbillijk. Nuklagers passantentermijn ten gevolge van de bestreden beslissing langer dan negen maanden is gaan duren, moet een zodanige duur, bij afweging van alle in aanmerking komende belangen, in dit geval als onredelijk of onbillijk moetworden aangemerkt.

Uit de medische verklaring d.d. 27 februari 2004 van de Forensisch Psychiatrische Dienst Breda blijkt dat de psychische conditie van klager op dat moment niet van dien aard was dat een verder verblijf in een h.v.b. als onverantwoordmoest worden beschouwd.
De beroepscommissie gaat er derhalve van uit dat er ten tijde van het nemen van de bestreden beslissing geen aanleiding bestond om klager bij voorrang in een tbs-inrichting te plaatsen.

De beroepscommissie zal - het hiervoor overwogene in aanmerking genomen - het beroep op materiële grond gegrond verklaren. De beroepscommissie zal met toepassing van artikel 66, derde lid onder c, Bvt volstaan met vernietiging vande bestreden beslissing. Zij gaat er daarbij vanuit dat klager ten spoedigste daadwerkelijk in een tbs-inrichting zal worden geplaatst.

Nu de rechtsgevolgen van de op materiële grond te vernietigen beslissing niet meer ongedaan zijn te maken dient klager terzake een tegemoetkoming te worden geboden.
De beroepscommissie zal deze tegemoetkoming vaststellen op € 600,= per maand vanaf de dag dat het verblijf van klager als tbs-passant ter herplaatsing in een h.v.b. negen maanden heeft geduurd tot de dag waarop plaatsing in eentbs-inrichting daadwerkelijk is verwezenlijkt, met dien verstande dat dit bedrag na het verstrijken van een periode van drie maanden van voortgezet verblijf in een h.v.b. wordt verhoogd met een bedrag van € 125,= per maand.

5. De uitspraak
De beroepscommissie verklaart het beroep gegrond en vernietigt de bestreden beslissing.
Zij bepaalt de aan klager ten laste van de Minister toekomende tegemoetkoming op
€ 600,= per maand vanaf de dag dat het verblijf van klager als tbs-passant ter herplaatsing in een h.v.b. negen maanden heeft geduurd tot de dag waarop plaatsing in een tbs-inrichting daadwerkelijk is verwezenlijkt, met dienverstande dat dit bedrag na het verstrijken van een periode van drie maanden van voortgezet verblijf in een h.v.b. wordt verhoogd met een bedrag van € 125,= per maand.

04/456/TP

Aldus gedaan door de beroepscommissie voornoemd, bestaande uit mr. N. Jörg, voorzitter, mr. S.L. Donker en drs. G.A.M. Mensing, leden, in tegenwoordigheid van mr. E.W. Bevaart, secretaris, op 29 april 2004

secretaris voorzitter

Naar boven