Onderwerp: Bezoek-historie

RSJ 04/0397/GA, 27 april 2004, beroep
Uitspraakdatum:27-04-2004

Dit onderwerp bevat de volgende rubrieken.

Uitspraak

nummer: 04/397/GA

betreft: [klager] datum: 27 april 2004

De beroepscommissie als bedoeld in artikel 69, tweede lid, van de Penitentiaire beginselenwet (Pbw) heeft kennis genomen van een op 2 maart 2004 bij het secretariaat van de Raad ingekomen beroepschrift van

[...], verder te noemen klager,

gericht tegen een uitspraak d.d. 31 december 2003 van de beklagcommissie bij de locatie Alphen aan den Rijn, welke op 24 februari 2004 aan klager en de directeur is verzonden,

alsmede van de overige stukken, waaronder de uitspraak waarvan beroep, welke in afschrift aan deze uitspraak is gehecht.

Ter zitting van de beroepscommissie van 14 april 2004, gehouden in de p.i. Amsterdam, zijn gehoord klager en [...], unit-directeur bij voormelde locatie.

Op grond van haar onderzoek overweegt en beslist de beroepscommissie als volgt:

1. De inhoud van het beklag en de uitspraak van de beklagcommissie
Het beklag betreft:
a. een ordemaatregel van plaatsing in afzondering in een afzonderingscel voor de duur van ten hoogste veertien dagen wegens het verrichten van onderzoek in het kader van de orde en veiligheid in de inrichting. De tenuitvoerleggingvan de ordemaatregel is aangevangen op 26 september 2003 om 18.20 uur en geëindigd op 30 september 2003 om 12.00 uur;
b. een disciplinaire straf van tien dagen opsluiting in een strafcel, ingaande op 30 september 2003 om 12.00 uur en geëindigd op 10 oktober 2003 om 12.00 uur, wegens het meewerken aan een publicatie in de “Telegraaf”; en
c.het niet uitreiken van een aan klager gericht poststuk wegens het misbruik maken van de regeling voor bezoek zonder toezicht.

De beklagcommissie heeft het beklag ongegrond verklaard op de gronden als in de aangehechte uitspraak weergegeven.

2. De standpunten van klager en de directeur
Klager heeft in beroep zijn tegenover de beklagcommissie ingenomen standpunt als volgt toegelicht.
Ten aanzien van onderdeel a.
Als er al onderzoek had moeten worden verricht naar een mogelijke internetaansluiting van klager, had dat niet lang hoeven te duren. In dat geval was één dag voldoende geweest.
Ten aanzien van onderdeel b.
Klager vindt de aan hem opgelegde disciplinaire straf niet terecht. Klager heeft geen escortservice. Hij is wel eigenaar van een escortbureau. Dat bureau bestaat al jaren. Klager heeft een zaakwaarnemer aangesteld die dat bedrijfrunt. Het betreffende artikel in de “Telegraaf” klopt niet. Klager is overigens van mening dat de inrichting tracht hem monddood te maken.
Ten aanzien van onderdeel c.
Klager blijft bij zijn stelling dat hem ten onrechte een poststuk is onthouden. Dat geldt te meer nu hij van de inhoud daarvan via de beroepsprocedure kennis heeft kunnen nemen. De beroepscommissie heeft de inhoud van dat poststuk,nu het kennelijk onderdeel uit maakt van het proces-dossier, aan klager toegezonden.

De directeur heeft in beroep haar tegenover de beklagcommissie ingenomen standpunt als volgt toegelicht.
Klager is in afzondering geplaatst toen de inrichting bericht bereikte dat klager via een internetaansluiting zijn (escort)bedrijf zou runnen. Omdat klager gedetineerd is en niet via het internet mag communiceren, diende dit teworden onderzocht. De inrichtingscomputers zijn niet voorzien van een internetaansluiting. Gelet op de huidige stand van de techniek zijn er echter tal van andere, niet direct in het oog springende, mogelijkheden om op het internette komen. Daarom was een uitgebreid onderzoek vereist. Dat onderzoek heeft enkele dagen geduurd. Toen na enkele dagen niet was gebleken van een mogelijke internettoegang bij klager, is de ordemaatregel opgeheven.
Ten aanzien van onderdeel b.
De directeur is van mening dat de aard en duur van de opgelegde disciplinaire straf in verhouding staan tot de enorme onrust die het betreffende artikel in de “Telegraaf” teweeg heeft gebracht. Diverse gedetineerden hadden hetgevoel door klagers verhaal in diskrediet te zijn gebracht.
Ten aanzien van onderdeel c.
Klager heeft een poststuk in de inrichting willen laten komen waarin zich materiaal bevond dat zich richtte tot gedetineerden en waarin wordt verwezen naar mogelijkheden om op een oneigenlijke wijze gebruik te maken van demogelijkheid van bezoek zonder toezicht. Dergelijke poststukken worden in de inrichting niet toelaten. De weigering om dat stuk uit te reiken is daarom een juiste keuze geweest van de directeur.

3. De beoordeling
Ten aanzien van onderdeel a van het beklag.
Klager is op 26 september 2003 in afzondering geplaatst omdat er onderzoek plaatst diende te vinden naar een mogelijk aan klager ter beschikking staande internetaansluiting. De beroepscommissie acht aannemelijk dat die ordemaatregelniet langer heeft geduurd dan in het kader van dat onderzoek strikt noodzakelijk was. Hetgeen in beroep is aangevoerd kan daarom – voorzover een en ander is komen vast te staan – niet leiden tot een ander oordeel dan dat van debeklagcommissie. Het beroep ten aanzien van dit onderdeel van het beklag zal daarom ongegrond worden verklaard.

Ten aanzien van onderdeel b van het beklag.
De beroepscommissie acht aannemelijk dat de orde en rust in de inrichting is verstoord door het krantenartikel met betrekking tot klagers (gestelde) bedrijfsmatige activiteiten vanuit de inrichting. Ook is aannemelijk geworden datklager ten behoeve van dat krantenartikel een foto heeft laten maken van zichzelf in de inrichting waardoor de schijn is gewekt dat klager daar de beschikking heeft over een ruimte van waaruit hij bedrijfsmatig activiteiten kanverrichten voor het op zijn naam staande escortbureau. Gelet daarop kan niet worden gezegd dat de beslissing van de directeur om aan klager de onderhavige disciplinaire straf op te leggen, is genomen in strijd met een inrichtinggeldend wettelijk voorschrift, terwijl die beslissing – bij afweging van alle in aanmerking komende belangen – ook niet onredelijk of onbillijk moet worden geacht.

Hetgeen in beroep is aangevoerd kan daarom – voorzover een en ander is komen vast te staan – niet leiden tot een ander oordeel dan dat van de beklagcommissie. Ook het beroep ten aanzien van dit onderdeel van het beklag zal daaromongegrond worden verklaard.

Ten aanzien van onderdeel c van het beklag.
Hetgeen in beroep is aangevoerd ten aanzien van onderdeel c van het beklag kan – voorzover een en ander is komen vast te staan – niet leiden tot een ander oordeel dan dat van de beklagcommissie. Het beroep ten aanzien van ditonderdeel van het beklag zal daarom eveneens ongegrond worden verklaard.

4. De uitspraak
De beroepscommissie verklaart het beroep ongegrond en bevestigt de uitspraak van de beklagcommissie.

Aldus gedaan door de beroepscommissie voornoemd, bestaande uit mr. P.C. Vegter, voorzitter, dr. J.P.S. Fiselier en dr. W.J. Schudel, leden, in tegenwoordigheid van mr. H.M.J.D. Maes, secretaris, op 27 april 2004

secretaris voorzitter

Naar boven