nummer: 04/328/GA
betreft: [klager] datum: 27 april 2004
De beroepscommissie als bedoeld in artikel 69, tweede lid, van de Penitentiaire beginselenwet (Pbw) heeft kennis genomen van een op 23 februari 2004 bij het secretariaat van de Raad ingekomen beroepschrift van
de directeur van de locatie Nieuwegein,
gericht tegen een uitspraak d.d. 18 februari 2004 van de alleensprekende beklagrechter bij voormelde locatie, gegeven op een klacht van [...], verder te noemen klager,
alsmede van de overige stukken, waaronder de uitspraak waarvan beroep, welke in afschrift aan deze uitspraak is gehecht.
Ter zitting van de beroepscommissie van 14 april 2004, gehouden in de p.i. Amsterdam, is de heer [...], unit-directeur bij voormelde locatie, gehoord.
Hoewel voor klagers vervoer naar de zitting was zorggedragen, heeft hij daarvan geen gebruik gemaakt.
Op grond van haar onderzoek overweegt en beslist de beroepscommissie als volgt:
1. De inhoud van het beklag en de uitspraak van de beklagrechter
Het beklag betreft een disciplinaire straf van twee dagen opsluiting in de eigen verblijfsruimte,wegens het verstoren van de orde en rust in de inrichting.
De beklagrechter heeft het beklag ten aanzien van de hoogte van de opgelegde disciplinaire straf gegrond verklaard, het beklag voor het overige ongegrond verklaard en aan klager een tegemoetkoming toegekend van € 12,50, één en anderop de gronden als in de aangehechte uitspraak weergegeven.
2. De standpunten van de directeur en klager
De directeur heeft in beroep zijn tegenover de beklagrechter ingenomen standpunt als volgt toegelicht.
Klager heeft de hem opgelegde sanctie als zwaarder ervaren omdat hij door die disciplinaire straf zijn baantje als afdelingsreiniger en zijn gedecolidmaatschap kwijtraakte. Klager wist dat hij, indien hij een disciplinaire strafopgelegd kreeg, het baantje zou verliezen. Indien klager geen afdelingsreiniger was geweest zou hem geen zwaardere sanctie zijn opgelegd. Het is vast beleid dat een afdelingsreiniger, die in de ogen van de directeur een soortvertrouwenspersoon moet zijn, bij een disciplinaire straf dat baantje verliest. Het lidmaatschap van de gedeco is vervallen als gevolg van klagers verplaatsing naar een andere afdeling.
Klager heeft zijn standpunt, zoals ingenomen tegenover de beklagrechter, in beroep niet toegelicht.
3. De beoordeling
De beroepscommissie acht voldoende aannemelijk dat klager betrokken is geweest bij een ruzie met een medegedetineerde, waardoor de orde en rust op de verblijfsafdeling is verstoord. Nu alleen de directeur in beroep is gekomen is hetoordeel van de beklagcommissie dat er een feit is begaan dat onverenigbaar met orde en rust is in de inrichting in beroep niet aan de orde. Centraal staat de vraag of de straf gelet op de omstandigheden van het geval te zwaar isgeweest. De beroepscommissie acht dit niet het geval en zal het beroep gegrond verklaren. Klager was ermee bekend dat de oplegging van een disciplinaire straf tevens verlies van het baantje en het lidmaatschap van de gedecotengevolge zou hebben. Twee dagen opsluiting in eigen verblijfsruimte wegens betrokkenheid bij een ruzie is een straf waarvan niet geoordeeld kan worden dat deze in strijd met een wettelijk voorschrift dan wel bij afweging van allein aanmerking komende belangen onredelijk of onbillijk is.
Nu het beklag ongegrond wordt verklaard, is er geen ruimte voor de toekenning van een tegemoetkoming.
4. De uitspraak
De beroepscommissie verklaart het beroep gegrond, vernietigt de uitspraak van de beklagrechter en verklaart het beklag alsnog ongegrond.
Aldus gedaan door de beroepscommissie voornoemd, bestaande uit mr. P.C. Vegter, voorzitter, dr. J.P.S. Fiselier en dr. W.J. Schudel, leden, in tegenwoordigheid van mr. H.M.J.D. Maes, secretaris, op 27 april 2004
secretaris voorzitter