Nummer: 04/462/GB
Betreft: [klager] datum: 27 april 2004
De beroepscommissie als bedoeld in artikel 73, eerste lid, van de Penitentiaire beginselenwet (Pbw) heeft kennis genomen van een op 9 maart 2004 bij het secretariaat van de Raad ingekomen beroepschrift van
[...], geboren op [1981], verder te noemen klager,
gericht tegen een op 19 februari 2004 genomen beslissing van de selectiefunctionaris, waarvan klager op 4 maart 2004 kennis heeft genomen,
alsmede van de overige stukken, waaronder de beslissing waarvan beroep.
Op grond van haar onderzoek overweegt en beslist de beroepscommissie als volgt.
1. De inhoud van de bestreden beslissing
De selectiefunctionaris heeft klagers verzoek tot overplaatsing naar de beperkt beveiligde inrichting (b.b.i.) Doetinchem afgewezen.
2. De feiten
Klager is sedert 19 november 2002 gedetineerd. Hij verbleef in het huis van bewaring Nieuw Vosseveld te Vught. Op 10 februari 2004 is hij geplaatst in de gevangenis Nieuw Vosseveld te Vught, waar een regime van algehele gemeenschapgeldt.
2.1. Klager ondergaat een gevangenisstraf van drie jaar en zes maanden met aftrek. De tenuitvoerlegging van deze straf is aangevangen op 10 december 2003. De wettelijk vroegst mogelijke v.i.-datum valt op of omstreeks 18 maart 2005.Aansluitend dient hij eventueel een subsidiaire hechtenis van zes dagen te ondergaan.
3. De standpunten
3.1. Door klager is het beroep als volgt toegelicht.
Klager heeft niet gevraagd om een overplaatsing naar een normaal beveiligde inrichting. Gezien zijn strafrestant van circa twaalf maanden zou hij in aanmerking kunnen komen voor overplaatsing naar een halfopen inrichting (leesb.b.i.) en een penitentiaire open inrichting (lees zeer beperkt beveiligde inrichting). Klager voldoet aan de criteria voor die inrichtingen.
Namens klager is hier nog het volgende aan toegevoegd.
Klager wil graag zijn opleiding oppakken en afronden. Het gerechtshof te ’s-Hertogenbosch heeft klager zes maanden minder gevangenisstraf opgelegd dan de rechtbank. Reden hiervoor was onder andere het gegeven dat klager in het kadervan zijn strafzaak schoon schip heeft gemaakt en zijn medewerking heeft verleend aan de oplossing van andere strafbare feiten. Voorts zijn klagers vrijwel geringe justiti?le documentatie alsmede zijn jonge leeftijd voor het Hofreden geweest om een lagere straf op te leggen. Er is geen andere openstaande zaak. Uit de gedragsrapportage van klager blijkt dat hij zich redelijk gedraagt. Hij erkent dat hij het bij aanvang van de detentie moeilijk heeft gehad,maar thans gedraagt hij zich voorbeeldig. Het negatieve advies van de Advocaat-Generaal heeft betrekking op de aard van de gepleegde feiten en gaat volledig voorbij aan de overwegingen van het Hof die tot strafvermindering hebbengeleid.
3.2. De selectiefunctionaris heeft de afwijzing van genoemd verzoek als volgt toegelicht.
Klagers verzoek om overplaatsing naar een b.b.i. is afgewezen, omdat hij recentelijk nog, op 22 januari 2004, is geselecteerd voor een gesloten gevangenis in verband met zijn problematische gedrag. Daarnaast had het openbaarministerie negatief geadviseerd. Klager heeft geen bezwaarschrift ingediend tegen voornoemde selectiebeslissing en de selectiefunctionaris heeft dan ook geconcludeerd dat klager zich hierin kon vinden. Nu klager binnen een maand nazijn selectie voor een gesloten gevangenis een verzoek om overplaatsing naar een b.b.i. heeft gedaan, heeft de selectiefunctionaris gemeend te kunnen verwijzen naar de recente informatie.
4. De beoordeling
4.1. Op grond van artikel 3 van de Regeling selectie, plaatsing en overplaatsing van gedetineerden (15 augustus 2000, nummer 5042803/00/DJI), die op 1 oktober 2000 in werking is getreden, komen naast zelfmelders voor plaatsing ineen beperkt beveiligde inrichting in aanmerking gedetineerden die een beperkt vlucht- en maatschappelijk risico vormen, een strafrestant hebben van maximaal achttien maanden en beschikken over een aanvaardbaar verlofadres.
4.2. In de Memorie van Toelichting op dit artikel staat dat bij de plaatsing in zeer beperkt en beperkt beveiligde inrichtingen de beoordeling of de gedetineerde geschikt is tot terugkeer in de samenleving een belangrijke rolspeelt. Indicator bij de beoordeling daarvan is of de gedetineerde reeds eerder tijdens de huidige detentie met goed resultaat bewegingsvrijheid (onbegeleid) buiten de inrichting heeft genoten (algemeen verlof, schorsing van depreventieve hechtenis, incidenteel verlof, strafonderbreking), alsmede of zich daarna omstandigheden hebben voorgedaan die aan deze indicator ernstig afbreuk doen. Gelet op het open karakter van de inrichting of afdeling spelen deaard, zwaarte en achtergrond van het gepleegde delict en de persoonlijkheid van de gedetineerde een rol bij de beoordeling of betrokkene geschikt is voor plaatsing in een zeer beperkt of beperkt beveiligde inrichting of afdeling.
4.3. Uit de gedragsrapportage over klager komt naar voren dat hem van januari 2003 tot en met november 2003 zesmaal een ordemaatregel is opgelegd. Hij heeft daarnaast vele malen een waarschuwing gekregen en is driemaal naar eenandere unit overgeplaatst in verband met zijn gedrag. Klager heeft nog geen bewegingsvrijheid buiten de inrichting genoten.
Gelet op het vorenstaande is de beroepscommissie van oordeel dat de op de onder 3.2 genoemde gronden gebaseerde beslissing van de selectiefunctionaris niet in strijd is met de wet en dat deze, bij afweging van alle in aanmerkingkomende belangen, evenmin als onredelijk of onbillijk kan worden aangemerkt.
5. De uitspraak
De beroepscommissie verklaart het beroep ongegrond.
Aldus gegeven door de beroepscommissie voornoemd, bestaande uit mr. J.R. Meijeringh, voorzitter, mr. A.G. Bosch en dr. G.J. Fleers, leden, in tegenwoordigheid van mr. S. Jousma, secretaris, op 27 april 2004
secretaris voorzitter