nummer: 03/2795/TP
betreft: [klager] datum: 22 april 2004
De beroepscommissie als bedoeld in artikel 69 van de Beginselenwet verpleging ter beschikking gestelden (Bvt) heeft kennis genomen van een op 3 december 2003 bij het secretariaat van de Raad ingekomen beroepschrift van
[...], verder te noemen klager,
tegen een beslissing van de Minister van Justitie, verder te noemen de Minister,
alsmede van de overige stukken, waaronder de bestreden beslissing.
De beroepscommissie heeft de Minister in de gelegenheid gesteld schriftelijk te reageren op het beroep en klager alsmede zijn raadsvrouw mr. I.J.K. van der Meer om het beroep schriftelijk toe te lichten.
1. De inhoud van de bestreden beslissing
De Minister heeft de termijn waarbinnen klager in een inrichting voor verpleging van ter beschikking gestelden (tbs-inrichting) had moeten zijn geplaatst met ingang van 4 december 2003 verlengd tot 4 maart 2004.
2. De feiten
Klager is bij onherroepelijk geworden rechterlijke uitspraak d.d. 6 mei 1999 veroordeeld tot een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van vier maanden met aftrek en ter beschikking gesteld met bevel dat hij van overheidswege zal wordenverpleegd.
De terbeschikkingstelling (tbs) van klager is ingegaan op 7 juni 2003. Sindsdien heeft klager in afwachting van zijn plaatsing in een tbs-inrichting als passant verbleven op de unit 4 BIBA (beveiligde individuelebegeleidingsafdeling) te Den Haag.
De Minister heeft aangegeven bij beschikking d.d. 16 september 2003 te hebben besloten tot plaatsing van klager in de Dr.S. van Mesdagkliniek te Groningen. Klager is op 26 januari 2004 in die inrichting geplaatst.
3. De standpunten
Klager heeft het beroep als volgt toegelicht.
Hij is het er niet mee eens dat hij langer in een penitentiaire inrichting (p.i.) moet wachten op plaatsing in een tbs-inrichting. Hij heeft met niemand een gesprek daarover gehad. Daarom heeft hij beroep ingesteld tegen debeslissing tot verlenging van de passantentermijn vanaf 4 december 2003, maar ook tegen de beslissing tot verlenging van de passantentermijn met ingang van 7 juni 2003.
Namens de Minister is inzake het beroep het volgende standpunt naar voren gebracht.
Het beroep is gericht tegen de beslissing tot verlenging van de passantentermijn met ingang van 4 december 2003. Deze beslissing is op 25 november 2003 aan klager uitgereikt. Daar het beroepschrift op 3 december 2003 door de Raad isontvangen, heeft hij een dag te laat beroep ingesteld. Nu geen redenen bekend zijn geworden die deze termijnoverschrijding kunnen rechtvaardigen, zal klager niet in zijn beroep kunnen worden ontvangen.
Indien anders wordt geoordeeld, zal het beroep ongegrond zijn. Klager is tijdig gehoord (12 november 2003) en geïnformeerd over de verlengingsbeslissing (brief d.d. 13 november 2003, die op 25 november 2003 is uitgereikt). Klagerkon tijdens het nemen van de bestreden beslissing wegens het tekort aan tbs-plaatsen nog niet in een tbs-inrichting worden geplaatst. Ten tijde van de bestreden beslissing verbleef klager zes maanden in een p.i. Er bestond geenaanleiding ten aanzien van klager af te wijken van de volgorde van plaatsing in tbs-inrichtingen die primair wordt bepaald door de aanvangsdatum van de tbs. Niet is gebleken dat hij met voorrang boven andere tbs-passanten in eentbs-inrichting moest worden geplaatst. De Minister had ten tijde van het nemen van de bestreden beslissing vanuit de inrichting van klagers verblijf geen signalen ontvangen dat klagers situatie in de p.i. onhoudbaar zou zijn en/ofdat van detentieongeschiktheid moest worden gesproken. Een medische verklaring is op 16 december 2003 opgevraagd en zal na ontvangst worden nagezonden.
4. De beoordeling
De beroepscommissie is van oordeel dat klager in zijn beroep tegen de beslissing tot verlenging van de passantentermijn met ingang van 4 december 2003 kan worden ontvangen. Blijkens het poststempel op de enveloppe is hetberoepschrift op 1 december 2003 ter bezorging aangeboden, zodat redelijkerwijs niet kan worden geoordeeld dat de termijnoverschrijding aan klager is te wijten.
Voor zover klager tevens beroep heeft willen instellen tegen een door hem genoemde beslissing tot verlenging van de passantentermijn met ingang van 7 juni 2003, kan hij daarin niet worden ontvangen. Daar klagers tbs en depassantentermijn op 7 juni 2003 zijn aangevangen en de Minister volgens de wet de passantentermijn voor de eerste maal kan verlengen na het verstrijken van een periode van zes maanden, kan er geen sprake zijn van een beslissing totverlenging van de passantentermijn met ingang van 7 juni 2003. Tegen het verblijf als een passant in een p.i. gedurende de eerste zes maanden na ingang van de tbs, is in de Bvt geen beroepsmogelijkheid opengesteld.
Klager is blijkens de stukken vóór het verstrijken van de passantentermijn gehoord en geïnformeerd over de verlenging daarvan. Derhalve is voldaan aan de in de artikelen 53, tweede lid, en 54, tweede lid, Bvt neergelegde hoor- eninformatieplicht.
Zoals de beroepscommissie in haar uitspraak d.d. 9 februari 1998 (C 97/28) heeft overwogen leidt een beslissing van de Minister tot verlenging van de passantentermijn wegens capaciteitstekort niet zonder meer tot gegrondverklaringvan het beroep. Volgens bestendige jurisprudentie van de beroepscommissie kan het beroep leiden tot gegrondverklaring indien de duur van de passantentermijn onredelijk en onbillijk moet worden geacht en/of de psychische conditie vande tbs-passant zodanig is dat hij als ongeschikt voor verder verblijf in een p.i. moet worden aangemerkt.
Uit het onderzoek in de onderhavige zaak is voldoende komen vast te staan dat klager ten tijde van de bestreden beslissing als gevolg van het capaciteitstekort niet is geplaatst in een tbs-inrichting. Ook is voldoende aannemelijkgeworden dat de Minister bij zijn beslissing op dit punt niet is afgeweken van zijn beleid om de volgorde van plaatsing van tbs-gestelden in een tbs-inrichting te laten bepalen door de volgorde van de data waarop deterbeschikkingstellingen van klager en de overige tbs-gestelden zijn ingegaan.
De totale duur van het verblijf van klager als passant in een p.i. was ten tijde van de bestreden beslissing (bijna zes maanden) nog niet zodanig lang dat de bestreden beslissing tot verlenging van de passantentermijn, bij afwegingvan alle in aanmerking komende belangen, onredelijk of onbillijk moet worden geacht.
Bij brief van 1 maart 2004 heeft de Forensisch Psychiatrische Dienst Den Haag aangegeven geen medische verklaring uit te brengen nu klager inmiddels is opgenomen in de Dr. S. van Mesdagkliniek.
De Minister heeft aangegeven voorafgaand aan het nemen van de bestreden beslissing geen signalen te hebben ontvangen dat klagers situatie in de p.i. van verblijf onhoudbaar zou zijn en/of dat van detentieongeschiktheid moest wordengesproken.
De beroepscommissie gaat er derhalve van uit dat er ten tijde van de bestreden beslissing geen aanleiding bestond om klager bij voorrang in een tbs-inrichting te plaatsen.
De beroepscommissie is, gelet op het vorenoverwogene, van oordeel dat de bestreden beslissing tot verlenging van de passantentermijn van 4 december 2003 tot 26 januari 2004, de datum van plaatsing in een tbs-inrichting, niet instrijd is met de wet.
5. De uitspraak
De beroepscommissie verklaart het beroep tegen de beslissing van 13 november 2003 tot verlenging van de passantentermijn ongegrond.
Zij verklaart klager niet-ontvankelijk in het beroep tegen een beweerde daaraan voorafgegane beslissing tot verlenging van de passantentermijn.
Aldus gedaan door de beroepscommissie voornoemd, bestaande uit mr. N. Jörg, voorzitter, mr. S.L. Donker en drs. G.A.M. Mensing, leden, in tegenwoordigheid van mr. E.W. Bevaart, secretaris, op 22 april 2004
secretaris voorzitter