Onderwerp: Bezoek-historie

RSJ 04/0290/GA, 19 april 2004, beroep
Uitspraakdatum:19-04-2004

Dit onderwerp bevat de volgende rubrieken.

Uitspraak

nummer: 04/290/GA

betreft: [klager] datum: 19 april 2004

De beroepscommissie als bedoeld in artikel 69, tweede lid, van de Penitentiaire beginselenwet (Pbw) heeft kennis genomen van een op 17 februari 2004 bij het secretariaat van de Raad ingekomen beroepschrift, ingediend door mr. A.R.Jaarsma, namens

[...], verder te noemen klager,

gericht tegen een uitspraak d.d. 9 februari 2004 van de alleensprekende beklagrechter bij de inrichting voor de opvang van verslaafden (locatie Wolvenplein) te Utrecht,

alsmede van de overige stukken, waaronder de uitspraak waarvan beroep, welke in afschrift aan deze uitspraak is gehecht.

Ter zitting van de beroepscommissie van 1 maart 2004, gehouden in de penitentiaire inrichtingen te Amsterdam is met bericht geen van de partijen verschenen.

Op grond van haar onderzoek overweegt en beslist de beroepscommissie als volgt:

1. De inhoud van het beklag en de uitspraak van de beklagrechter
Het beklag betreft de afwijzing van een verzoek om incidenteel verlof.

De beklagrechter heeft het beklag ongegrond verklaard op de gronden als in de aangehechte uitspraak weergegeven.

2. De standpunten van klager en de directeur
Namens klager is in beroep het tegenover de beklagrechter ingenomen standpunt als volgt schriftelijk toegelicht.
Het is onjuist om het verzoek op grond van artikel 44d, derde lid, Penitentiaire maatregel (Pm) af te wijzen. Dit artikel ziet op de diverse fasen van de strafrechtelijke opvang verslaafden (SOV), terwijl klager zich in de eerstefase bevindt en niet deelneemt aan de SOV. Het verzoek dient getoetst te worden aan artikel 26 van de Pbw en de Regeling tijdelijk verlaten van de inrichting. Objectieve weigeringsgronden zoals genoemd in artikel 4 van de Regelingtijdelijk verlaten van de inrichting zijn niet naar voren gebracht.

De directeur heeft zijn standpunt, zoals ingenomen tegenover de beklagrechter, in beroep niet toegelicht.

3. De beoordeling
Klager verblijft in een inrichting bestemd voor de opvang van verslaafden.
Artikel 44d, eerste lid, Pm bepaalt dat de tenuitvoerlegging van de maatregel tot plaatsing in een inrichting voor de opvang van verslaafden plaatsvindt in drie fasen.
Op grond van het derde lid van dat artikel kan de directeur betrokkene toestemming verlenen om de inrichting in de tweede fase tijdelijk te verlaten.
Klager bevindt zich in de eerste fase van de tenuitvoerlegging van de maatregel. Gelet hierop mist artikel 44d Pm betekenis voor de afwijzing van het verzoek.

Onder een gedetineerde wordt ingevolge de begripsbepaling van artikel 1, onder e, Pbw verstaan een persoon ten aanzien van wie de tenuitvoerlegging van een vrijheidsstraf of vrijheidsbenemende maatregel in een inrichtingplaatsvindt.
Artikel 26, eerste lid, Pbw bepaalt dat het een gedetineerde ingevolge het derde en het vierde lid kan worden toegestaan de inrichting te verlaten.
De Minister stelt op grond van het derde lid nadere regels aangaande het verlaten van de inrichting bij wijze van verlof. De regels zijn vervat in de Regeling tijdelijk verlaten van de inrichting (d.d. 24 december 1998, nr.733726/98/DJI, hierna de Regeling).

Op grond van artikel 31, eerste lid, van de Regeling kan incidenteel verlof worden verleend om een gedetineerde in de gelegenheid te stellen praktische voorbereidingen op zijn invrijheidstelling te treffen. Het tweede lid van ditartikel bepaalt dat dit incidenteel verlof slechts wordt verleend indien de invrijheidstelling binnen drie maanden te verwachten valt en de voorbereidingen niet op een andere wijze kunnen worden getroffen.

Artikel 26, eerste lid, Pbw en artikel 31 van de Regeling sluiten degenen die een maatregel van strafrechtelijke opvang ondergaan niet uit. Hoewel bij de totstandkoming van genoemde bepalingen de SOV-maatregel nog niet wasingevoerd, moet worden aangenomen dat de mogelijkheid van incidenteel verlof eveneens voor tot de maatregel veroordeelden geldt. Ook voor hen dient de mogelijkheid te bestaan, ook al bevinden zij zich bij de tenuitvoerlegging van delaatste drie maanden van de SOV-maatregel nog in de zogenaamde eerste fase, om voorbereidingen te treffen met het oog op invrijheidstelling.

De beroepscommissie stelt vast dat klagers verzoek om verlof dateert van 2 november 2003 terwijl zijn ontslagdatum 23 april 2004 is. Aan het vereiste van het tweede lid van artikel 31 van de Regeling is derhalve niet voldaan. Daarkomt nog het volgende bij.
Klager stelt het verlof nodig te hebben voor het regelen van huisvesting, bankzaken, een legitimatiebewijs, een uitkering en het brengen van een sociaal bezoek aan zijn familie. De directeur heeft klagers verzoek afgewezen wegensonvoldoende vertrouwen in een goed verloop van het verlof. Klager heeft zich steeds zeer passief opgesteld, reden waarom hij zich nog steeds in de eerste fase bevindt, en is regelmatig disciplinair gestraft wegens aangetoond gebruikvan drugs en niet voorgeschreven medicijnen. Met betrekking tot de gronden voor klagers verzoek blijkt dat hij reeds staat ingeschreven voor een woning en dat de overige zaken na zijn invrijheidstelling kunnen worden geregeld. Gelethierop is de afwijzing gestoeld op de weigeringsgronden als bedoeld in artikel 4 van de Regeling en zal het beroep ongegrond worden verklaard.

4. De uitspraak
De beroepscommissie verklaart het beroep ongegrond en bevestigt de uitspraak van de beklagrechter met wijziging van de gronden.

Aldus gedaan door de beroepscommissie voornoemd, bestaande uit mr. P.C. Vegter, voorzitter, mr. H.B. Greven en mr. R. Weenink, leden, in tegenwoordigheid van mr. S. Jousma, secretaris, op 19 april 2004

secretaris voorzitter

Naar boven