Onderwerp: Bezoek-historie

RSJ 04/0550/GV, 15 april 2004, beroep
Uitspraakdatum:15-04-2004

Dit onderwerp bevat de volgende rubrieken.

Uitspraak

nummer: 04/550/GV

betreft: [klager] datum: 15 april 2004

De beroepscommissie als bedoeld in artikel 73, eerste lid, van de Penitentiaire beginselenwet (Pbw) heeft kennis genomen van een op 18 maart 2004 bij het secretariaat van de Raad ingekomen beroepschrift, ingediend door mr. J.A. vander Lem, namens

[...], verder te noemen klager,

gericht tegen een op 8 maart 2004 genomen beslissing van de Minister van Justitie (de Minister),

alsmede van de onderliggende stukken.

De beroepscommissie heeft de Minister in de gelegenheid gesteld schriftelijk te reageren op het beroep en klager alsmede zijn raadsvrouw om zijn beroep schriftelijk toe te lichten.

Op grond van haar onderzoek overweegt en beslist de beroepscommissie als volgt.

1. De inhoud van de bestreden beslissing
De Minister heeft klagers verzoek tot het tijdelijk verlaten van de inrichting in het kader van incidenteel verlof afgewezen.

2. De standpunten
Namens klager is aangevoerd dat zijn verzoek tot het tijdelijk verlaten van de inrichting ten onrechte is afgewezen. Dit is als volgt toegelicht.
Klager wil een dag verlof om buiten de inrichting met zijn partner te trouwen. Een eerder verzoek om strafonderbreking is afgewezen, maar dat verzoek werd getoetst aan artikel 36 van de Regeling tijdelijk verlaten van de inrichting.Voor een verzoek om incidenteel verlof geldt een ander toetsingskader. Het verlof is voor een bijzondere incidentele gebeurtenis in de persoonlijke levenssfeer van klager. Als gronden voor zijn noodzakelijke aanwezigheid buiten deinrichting op korte termijn zijn de psychische omstandigheden van zijn partner en de aanwezigheid van hun kind bij de trouwerij aangevoerd. Klagers partner heeft op 24 december 2003 huwelijksaangifte gedaan, wat een geldigheidsduurvan een jaar heeft. Daarna komt de vooraankondiging van het huwelijk te vervallen.

Namens de Minister is de bestreden beslissing als volgt toegelicht.
Een eerder verzoek om strafonderbreking van klager om buiten de inrichting in het huwelijk te treden is afgewezen. Daarna verzocht klager om incidenteel verlof. Ook dit verzoek is afgewezen. Een nagestuurde verklaring van dehuisarts, waaruit blijkt dat klagers partner op 10 maart 2004 op consult is geweest, heeft de selectiefunctionaris niet op andere gedachten gebracht. De selectiefunctionaris blijft erbij dat klager in de gelegenheid is om in deinrichting te trouwen. Voor een huwelijk buiten de inrichting kan klager wachten tot hij zich in de laatste achttien maanden van de detentie bevindt en hij gebruik kan maken van regimair verlof. Komt hij niet voor detentiefaseringin aanmerking, dan leent de mogelijkheid van algemeen verlof in het laatste jaar van de detentie zich daarvoor. Natuurlijk bestaat ook de mogelijkheid om te trouwen na de detentie.

De advocaat-generaal bij het ressortparket te Amsterdam, nevenvestigingsplaats Arnhem, heeft reeds bij het verzoek om strafonderbreking aangegeven dat een strafonderbreking, gelet op de langdurige gevangenisstraf die klager nog zalmoeten ondergaan, niet voor de hand lijkt te liggen.

3. De beoordeling
Klager ondergaat een gevangenisstraf van vijf jaar met aftrek, wegens doodslag. De wettelijk vroegst mogelijke v.i.-datum valt op of omstreeks 27 juli 2006.

Krachtens artikel 21 van de Regeling tijdelijk verlaten van de inrichting van 24 december 1998, nr. 733726/98/DJI (hierna: de Regeling), kan incidenteel verlof worden verleend voor het bijwonen van gebeurtenissen in de persoonlijkesfeer van de gedetineerde, waarbij zijn aanwezigheid noodzakelijk is. In de artikelen 22 tot en met 31 van de Regeling staan de situaties beschreven waarbij incidenteel verlof verleend kan worden. Trouwen buiten de inrichting staathierbij niet vermeld. De opsomming van situaties is, gezien de toelichting op artikel 21 van de Regeling, niet limitatief bedoeld. De beroepscommissie is echter van oordeel dat ook overigens geen sprake is van een gebeurtenis in depersoonlijke sfeer van klager, waarbij zijn aanwezigheid buiten de inrichting noodzakelijk is. De beslissing van de Minister is derhalve niet in strijd met de wet en deze kan, bij afweging van alle in aanmerking komende belangen,evenmin als onredelijk of onbillijk worden aangemerkt.

4. De uitspraak
De beroepscommissie verklaart het beroep ongegrond.

Aldus gedaan door de beroepscommissie voornoemd, bestaande uit mr. U. van de Pol, voorzitter, mr. A.G. Bosch en mr. J.M.M. van Woensel, leden, in tegenwoordigheid van mw. mr. S. Jousma, secretaris, op 15 april 2004

secretaris voorzitter

Naar boven