Onderwerp: Bezoek-historie

RSJ 03/2405/GM, 8 april 2004, beroep
Uitspraakdatum:08-04-2004

Dit onderwerp bevat de volgende rubrieken.

Uitspraak

nummer: 03/2405/GM

betreft: [klager] datum: 8 april 2004

De beroepscommissie als bedoeld in artikel 30 van de Penitentiaire maatregel (Pm) heeft kennis genomen van een op 10 oktober 2003 bij het secretariaat van de Raad ingekomen beroepschrift van

[...], verder te noemen klager,

gericht tegen medisch handelen door of namens de inrichtingsarts verbonden aan het huis van bewaring De Blokhuispoort te Leeuwarden,

alsmede van de overige stukken, waaronder het verslag d.d. 3 oktober 2003 van de bemiddeling door de medisch adviseur bij het ministerie van Justitie.

Klager is inmiddels in vrijheid gesteld en heeft geen bekende woon- of verblijfplaats. Om deze reden zal de beroepscommissie op de stukken beslissen.

Op grond van haar onderzoek overweegt en beslist de beroepscommissie als volgt:

1. De inhoud van het beroep
De klachten, zoals neergelegd in het verzoek d.d. 31 juli 2003 om bemiddeling aan de medisch adviseur, betreffen het niet voldoende serieus nemen van hartproblematiek, een te hoge bloeddruk, een te hoog cholesterolgehalte, hetvoorschrijven van een onjuist geneesmiddel en niet voorschrijven van een speciaal dieet of onvoldoende aandacht geven aan speciale voeding voor klager.

2. De standpunten van klager en de inrichtingsarts
Klager heeft - zakelijk weergegeven - het volgende aangevoerd in zijn verzoek om bemiddeling d.d. 31 juli 2003. Hij is op 8 mei 2003 ingesloten in huis van bewaring De Blokhuispoort. Zes maanden voor deze detentie heeft hij eenbypass/hartklepoperatie ondergaan. Tijdens zijn detentie is zijn conditie achteruitgegaan en is hij zich steeds slechter gaan voelen. Klager wijt dit aan slechte voeding en te weinig beweging. De medische dienst heeft hem welmedicamenten verstrekt, maar zonder een speciaal dieet acht klager die medicamenten nutteloos. Na beklag bij de medische dienst is uiteindelijk besloten tot verwijzing naar de cardioloog. De wachttijd voor dit consult is echter telang, die bedraagt 45 dagen.
Klager heeft pijn en een branderig gevoel op de borst. Hij heeft in detentie ook last van cholesterol gekregen. Bovendien is zijn bloeddruk veel te hoog; de onderdruk is voortdurend boven de 100 tot 125, ondanks de verstrektemedicatie. Hierbij komt nog dat hem éénmaal een totaal verkeerd geneesmiddel is voorgeschreven, een pil die de zuurstoftoevoer naar het hart vermindert en dus levensgevaarlijk is.
Klager wenst met spoed door een cardioloog te worden gecontroleerd, en wenst onderzoek naar de verstrekte geneesmiddelen en aanpassing van zijn dieet. Tevens heeft hij gevraagd de mogelijkheid van vervroegde invrijheidsstelling inaanmerking te nemen, omdat hij zich buiten de detentie beter in conditie kan houden.
In het beroepschrift heeft klager nog aangegeven dat hij meteen bij inkomst in de inrichting naar de cardioloog verwezen had moeten worden. Volgens de cardioloog functioneert klagers linkerhartklep slecht. Klager voelt zich duizeligbij elke inspanning. Nieuwe medicijnen hebben geen verbetering in deze situatie gebracht. De dieetkwestie hangt samen met klagers diabetes. Klager heeft aangegeven dat hij op tijd en regelmatig moet eten met “normaal” broodbeleg inplaats van de jam en hagelslag die hij heeft gekregen. De medische dienst is echter niet bij hem geweest om een dieet samen te stellen, ook niet nadat een te hoog cholesterolgehalte was geconstateerd. Voorts is vanaf het begin vanklagers detentie te weinig aandacht besteed aan klagers te hoge bloeddruk. Een te hoge onderdruk kan leiden tot allerlei aandoeningen. Klager is van oordeel dat sprake was van een levensbedreigende situatie.

De inrichtingsarts heeft - zakelijk weergegeven en voorzover relevant - tegenover de medisch adviseur het volgende standpunt ingenomen.
Bij zijn inkomst op 8 mei 2002 en de keuring door de voorganger van de inrichtingsarts op 9 mei 2003 heeft klager hypertensie, een bypass- annex klepoperatie van oktober 2002 in het OLVG te Amsterdam en diabetes mellitus gemeld.Direct is bij het OLVG informatie opgevraagd. Klager heeft, omdat hij joods is, kosher eten verzocht en dit is aangevraagd. Hij heeft voorts opgegeven dat hij de geneesmiddelen Glybenclamide 2 dd 2,5 mg, Captopril 3 dd 25 mg,Sotalol 3 dd 40 mg en Acenocoumarol gebruikte. Het gebruik van Acenocoumarol werd gestaakt en is vervangen door Acetylsalicylzuur cardio 1 dd 80 mg. Klagers bloeddruk bedroeg bij binnenkomst al 215/159 mmHg en tijdens genoemdekeuring 240/130 mmHg. Sindsdien is regelmatig, soms meerdere keren per week klagers bloeddruk gecontroleerd. De bloedsuikerwaarde is ook regelmatig gecontroleerd. De bloeddruk was aanvankelijk half mei 2003 nog 145/85 mmHg, maarstabiliseerde zich vervolgens rond 170/110 mmHg, bij een pols van steeds rond de 70/min. De bloedsuikers waren bevredigend en hadden waarden tussen de 5 en 6 mmol/L. De voedselverstrekking was problematisch, ondanks bemiddeling vande medische dienst. Op 8 juli 2003 heeft de inrichtingsarts die het verweerschrift heeft geschreven de behandeling van klager overgenomen. Toen is geconstateerd dat de bloeddruk nog steeds veel te hoog was: 166/110 mmHg. Blijkenseerst nadien ontvangen informatie van het OLVG is klager op 7 oktober 2002 succesvol geopereerd in verband met coronair sclerose bij een stabiele angina pectoris en een mitralisklepinsufficiëntie. Klager is op 14 oktober 2002overgeplaatst naar het ziekenhuis “De Tjongerschans” te Heerenveen. De ontslagbrief van het OLVG vermeldt niet of en zo ja welke medicatie klager toen gebruikte. Klagers huisarts heeft telefonisch aan de inrichtingsarts medegedeeldklager voor het laatst in oktober 2002 een recept voor Sotalol, Capoten, Acenocoumarol en Glybenclamide te hebben gegeven. Klagers bloeddruk bedroeg toen 140/80 mmHg. De huisarts heeft klager daarna niet meer gezien en eencardiologische controle heeft vermoedelijk nadien ook niet meer plaatsgehad.
De inrichtingsarts heeft op 8 juli 2003 vanwege de hypertensie hydrochloorthiazide als ontwatering toegevoegd aan de bestaande medicatie. De apotheek heeft daarop gemeld dat Sotalol of Atenolol onverenigbaar is met Glybenclamide enheeft Selokeen 1 dd 50 mg geadviseerd. De arts heeft dit advies overgenomen. Klager heeft de bijsluiters gelezen en was bezorgd over een passage over ischaemie van het hart. De arts heeft klager op dit punt, dat klager verkeerdbegrepen had, gerustgesteld. Op 11 juli 2003 blijkt de bloeddruk nog steeds te hoog, 182/117 mmHg, en wordt een consult bij de cardioloog aangevraagd in het MCL-Zuid te Leeuwarden. De bloeddruk is één- tot tweewekelijksgecontroleerd en blijft, ondanks de medicamenteuze behandeling veel te hoog: rond 160 – 180/100 – 110 mmHg.
Op 8 juli 2003 is een aantal bloedwaarden gecontroleerd. Hieruit is gebleken dat de nierfunctie normaal is, maar de cholesterol te hoog ( 7,1 mmol/L terwijl <5 mmol/L normaal is). In verband met laatstgenoemde waarde is klager, naeen toelichting, ingesteld op Selektine 1 dd 20 mg. Klager heeft op zijn verzoek een kopie van de uitslagen gekregen.
In daaropvolgende consulten klaagt klager over een - al langer bestaand - branderig gevoel op de linkerzijde van zijn borstkas. De arts brengt deze klacht in verband met de midsternale thoracotomie van oktober 2002 en heeftdienaangaande een expectatief beleid gevolgd.
Op 27 augustus 2003 is de arts opgevallen dat de controle door de cardioloog nog niet had plaatsgevonden en is de afspraak gecontroleerd. Daarbij is gebleken dat het consult was bepaald op 4 september en is aan klager meegedeeld dathet consult op korte termijn zou geschieden.
De cardioloog heeft op 4 september 2003 geen cardiale klachten vastgesteld en heeft een bloeddruk van 165/95 mmHg bij een pols van 75/min. gemeten. Ergometrie heeft geen problemen opgeleverd. De echo-Doppler toont een slechtelinker vetrikelfunctie en goede klepfuncties. De cardiale medicatie is in overleg tussen de cardioloog en de inrichtingsarts aangepast naar Atenolol 1 dd 25 mg, hydrochoorthiazide 1 dd 25 mg, Coversyl 1 dd 4 mg, Zocor 1 dd 20 mg enSintrom op geleide van de uitslagen van de trombosedienst. Besloten is de bloeddruk tweewekelijks te controleren. Een afspraak voor controle door de cardioloog is bepaald op eind oktober 2003.
De inrichtingsarts heeft inhoudelijk op de klachten gereageerd als volgt.
Klagers dieetklachten zijn bij de medische dienst goed doorgedrongen en zijn adequaat met de keuken besproken. Helaas moest hieraan bij herhaling aandacht worden geschonken.
De dieetklachten hebben mogelijk slechts betrekking op de maaltijdverstrekking maar niet op de medische zorg, die steeds intensief is geweest en met veel uitleg. Klager heeft tijdens de consulten zijn tevredenheid over de uitleggeuit en nimmer zijn ongenoegen.
Klagers wens om naar de cardioloog te worden verwezen was veertien dagen voor de beklagbrief al ingewilligd. De toegangstijden tot de cardioloog zijn in de regio Leeuwarden redelijk lang, uitgaande van een als redelijk te beschouwentoegangstijd van acht weken.
Een spoedverwijzing werd niet nodig geoordeeld. De cardioloog heeft overigens weinig veranderingen in de medicatie aangebracht: Coversyl is toegevoegd en Acetylsalicylzuur cardio werd vervangen door Sintrom.
De inrichtingsarts is verbaasd over het feit dat de bloeddruk helemaal niet op de medicatie reageert. Hij vraagt zich in dit verband af of klager de medische dienst juist heeft geïnformeerd over zijn geneesmiddelengebruik vóór entijdens de detentie.
In zijn reactie op het beroepschrift heeft de arts voorts aangegeven dat klagers gezondheidssituatie niet levensbedreigend was, maar wel zorgelijk en dat was dan ook reden hem intensief te volgen en te behandelen.

3. De beoordeling
Op grond van het bepaalde in artikel 29, eerste lid, Pm kan een gedetineerde in geval van een klacht over bepaald medisch handelen een bemiddelingsverzoek doen aan de medisch adviseur bij het ministerie van Justitie. Dit verzoekmoet uiterlijk op de veertiende dag na dit medisch handelen bij de medisch adviseur worden ingediend.
In het verlengde hiervan kan het onderzoek van de beroepscommissie in beginsel geen ander medisch handelen betreffen dan het handelen op de datum, die wordt bepaald door artikel 29, eerste lid, Pm. De beroepscommissie dient daarom,uitgaande van de datum van 31 juli 2003 van het bemiddelingsverzoek, haar onderzoek uitsluitend te richten op medisch handelen dat plaatshad in de tweede helft van juli 2003.

Gelet hierop is te beoordelen of de inrichtingsarts in voormeld tijdvak onjuist of onzorgvuldig heeft gehandeld met betrekking tot de onder 1. genoemde onderwerpen.
De beroepscommissie neemt dienaangaande het volgende in aanmerking.
De inrichtingsarts heeft veel aandacht en zorg aan klagers gezondheidstoestand besteed.
Klager was ten tijde van het indienen van de klacht reeds doorverwezen naar de cardioloog. De beroepscommissie is met de inrichtingsarts van oordeel dat van de noodzaak van een spoedcontrole door deze specialist niet is gebleken.Weliswaar was sprake van een ernstige situatie maar van een levensbedreigende situatie is geen sprake geweest.
Klagers bloeddruk is frequent gecontroleerd en hem is hiervoor adequate medicatie voorgeschreven.
De beroepscommissie acht het uiterst onwaarschijnlijk dat eerst tijdens de detentie een te hoog cholesterolgehalte is ontstaan. Klager had vóór zijn detentie al met cholesterol-verlagende middelen behandeld moeten worden. Dezeproblematiek is tijdens de detentie spoedig onderkend en zorgvuldig behandeld.
Zowel bij secundaire preventie van hart- en vaatziekten als bij diabetes mellitus is een speciaal dieet niet nodig, maar moeten wel de Richtlijnen gezonde voeding van het Voedingscentrum te Den Haag gevolgd worden. Aangenomen magworden dat de inrichting er naar streeft deze richtlijnen na te leven. Bovendien is in geval van diabetes mellitus regelmatig eten van belang. Aannemelijk is dat de voedselverstrekking aan klager af en toe problematisch is geweest,dat de inrichtingsarts daarvoor de aandacht van de directie heeft gevraagd en dat er desondanks tekortkomingen in deze voedselverstrekking zijn geweest. De inrichtingsarts kan voor dit laatste echter niet verantwoordelijk wordengehouden; de verantwoordelijkheid in deze ligt op grond van artikel 44, tweede lid, van de Pbw bij de directeur van de inrichting.

Gelet op het hiervoor overwogene komt de beroepscommissie tot het oordeel dat het beroep, voorzover gericht tegen de wijziging van de medicatie bij de intake, niet-ontvankelijk moet worden geacht, terwijl voor het overige deberoepscommissie van oordeel is dat het handelen van de inrichtingsarts niet kan worden aangemerkt als in strijd met de zorg die de arts in zijn hoedanigheid ten opzichte van klager diende te betrachten en evenmin in strijd is methet belang van een goede uitoefening van de individuele gezondheidszorg. Het beroep zal derhalve in zoverrre ongegrond worden verklaard.

De uitspraak
De beroepscommissie verklaart het beroep niet-ontvankelijk voorzover betreffende de wijziging van de medicatie bij de intake en voor het overige ongegrond.

Aldus gedaan door de beroepscommissie voornoemd, bestaande uit mr. Chr. M. Aarts, voorzitter, F.M.M. van Exter en dr. M. Kooyman, leden, in tegenwoordigheid van mr. C.F. Swart-Babbé, secretaris, op 8 april 2004.

secretaris voorzitter

Naar boven