Onderwerp: Bezoek-historie

RSJ 04/0457/GV, 7 april 2004, beroep
Uitspraakdatum:07-04-2004

Dit onderwerp bevat de volgende rubrieken.

Uitspraak

nummer: 04/457/GV

betreft: [klager] datum: 7 april 2004

De beroepscommissie als bedoeld in artikel 73, eerste lid, van de Penitentiaire beginselenwet (Pbw) heeft kennis genomen van een op 9 maart 2004 bij het secretariaat van de Raad ingekomen beroepschrift van

[...], verder te noemen klager,

gericht tegen een op 1 maart 2004 genomen beslissing van de Minister van Justitie (de Minister),

alsmede van de onderliggende stukken.

De beroepscommissie heeft de Minister in de gelegenheid gesteld schriftelijk te reageren op het beroep en klager om zijn beroep schriftelijk toe te lichten.

Op grond van haar onderzoek overweegt en beslist de beroepscommissie als volgt.

1. De inhoud van de bestreden beslissing
De Minister heeft klagers verzoek tot het tijdelijk verlaten van de inrichting in het kader van algemeen verlof afgewezen.

2. De standpunten
Klager heeft aangevoerd dat zijn verzoek tot het tijdelijk verlaten van de inrichting ten onrechte is afgewezen. Dit heeft hij als volgt toegelicht.
Het is niet waar dat klager valse aangifte heeft gedaan en dat er nog een civiele procedure van het slachtoffer openstaat, want klager heeft een betalingsregeling getroffen en het bedrag is bijna voor de helft betaald. Klager wilgraag verlof om huisvesting te regelen en omdat zijn vader ziek is.

Namens de Minister is de bestreden beslissing als volgt toegelicht.
Klager heeft openstaande zaken en dat gegeven vormt een contra-indicatie voor toekenning van verlof.

Op klagers verlofaanvraag zijn de volgende adviezen uitgebracht.
De directeur van de gevangenis De Geerhorst te Sittard heeft positief geadviseerd ten aanzien van de verlofaanvraag. Klager functioneert naar behoren, hij heeft geen rapporten of disciplinaire straffen gehad en er zijn geenindicaties voor drugsgebruik.
Er is, gelet op het korte tijdsverloop sinds de vorige verlofaanvraag, niet opnieuw advies opgevraagd bij het openbaar ministerie of de politie. De adviezen bij de vorige verlofaanvraag luidden als volgt.
De officier van justitie bij het arrondissementsparket te Maastricht heeft aangegeven bezwaar te hebben tegen honorering van het gedane verzoek, nu bij verlofverlening zonder meer risico bestaat van maatschappelijke onrust enverontwaardiging, met name nu strafbare feiten door klager zijn begaan tegen de wijkagent en zijn familie; bij terugkeer in de wijk zal dat niet op begrip stuiten. Bovendien is nog sprake van een lopende procedure tegen klager. Zijnmisdragingen zijn zo ernstig dat thans geen afdoende waarborg bestaat tegen hernieuw delinquent gedrag.
De politie regio Limburg Zuid heeft negatief geadviseerd vanwege te verwachten maatschappelijke onrust en slachtofferconfrontatie alsmede het feit dat er tegen klager onderzoeken lopen.

3. De beoordeling
Klager ondergaat een gevangenisstraf van drie jaar met aftrek, wegens diefstal en zware mishandeling en een principale hechtenis van veertien dagen. De wettelijk vroegst mogelijke v.i.-datum valt op of omstreeks 1 juli 2004.Aansluitend dient hij eventueel subsidiaire hechtenis van in totaal 20 dagen te ondergaan.

Het beroep richt zich tegen de afwijzing van klagers vierde verlofaanvraag. Hij kan in totaal zes verlofaanvragen indienen.

Op grond van artikel 14, eerste lid onder b, van de Regeling tijdelijk verlaten van de inrichting (d.d. 24 december 1998, nr. 733726/98/DJI) komt een gedetineerde eerst voor algemeen verlof in aanmerking wanneer zijn strafrestantnog ten minste drie maanden en ten hoogste een jaar bedraagt.
In de toelichting op dit artikel staat dat het vorenstaande impliceert dat de gedetineerde niet verwikkeld mag zijn in gerechtelijke procedures op grond waarvan de oorspronkelijke ontslagdatum nog zou kunnen verschuiven.

In een door de selectiefunctionaris meegestuurde uitdraai van een e-mailbericht d.d. 1 maart 2004 van een medewerkster van het bureau selectie- en detentiebegeleiding van de gevangenis De Geerhorst gericht aan deselectiefunctionaris, staat dat na telefonisch contact met de politie Maastricht naar voren is gekomen dat ten aanzien van klager nog een aantal zaken loopt waaronder smaad, valse aangifte en een civiele procedure van hetslachtoffer (de wijkagent). De zaken zijn door Den Bosch verwezen naar Maastricht maar daar nog niet behandeld.

De beroepscommissie is uit, op 26 maart 2004 telefonisch verstrekte, inlichtingen gebleken dat noch bij de strafgriffie van de rechtbank te Maastricht noch bij het parket te Maastricht openstaande zaken, dat wil zeggen zaken waareen parketnummer aan is toegekend, van klager bekend zijn. De beroepscommissie houdt het er derhalve voor dat de door de selectiefunctionaris genoemde openstaande zaken lopende onderzoeken van de politie betreffen. Dit zijn geengerechtelijke procedures op grond waarvan de oorspronkelijke ontslagdatum nog zou kunnen verschuiven als bedoeld in artikel 14, eerste lid onder b, van de Regeling.
De Minister heeft klagers verlofaanvraag niet op deze grond kunnen afwijzen en de beslissing is daarmee onjuist gemotiveerd.
De beroepscommissie zal de bestreden beslissing vernietigen en de Minister opdragen een nieuwe beslissing te nemen met inachtneming van deze uitspraak binnen twee weken na ontvangst daarvan. Zij acht geen termen aanwezig voor hettoekennen van een tegemoetkoming.

4. De uitspraak
De beroepscommissie verklaart het beroep gegrond en vernietigt de bestreden beslissing.
Zij draagt de Minister op een nieuwe beslissing te nemen met inachtneming van haar uitspraak binnen twee weken na ontvangst daarvan.
Zij kent klager geen tegemoetkoming toe.

Aldus gedaan door de beroepscommissie voornoemd, bestaande uit mr. U. van de Pol, voorzitter, mr. A.G. Bosch en mr. J.M.M. van Woensel, leden, in tegenwoordigheid van mr. S. Jousma, secretaris, op 7 april 2004

secretaris voorzitter

Naar boven