nummer: 04/542/GV
betreft: [klager] datum: 5 april 2004
De beroepscommissie als bedoeld in artikel 73, eerste lid, van de Penitentiaire beginselenwet (Pbw) heeft kennis genomen van een op 17 maart 2004 bij het secretariaat van de Raad ingekomen beroepschrift, ingediend door mr. M.J.M.Houben, namens
[...], verder te noemen klager,
gericht tegen een op 11 maart 2004 genomen beslissing van de Minister van Justitie (de Minister),
alsmede van de onderliggende stukken.
De beroepscommissie heeft de Minister in de gelegenheid gesteld schriftelijk te reageren op het beroep en klager en zijn raadsvrouw om zijn beroep schriftelijk toe te lichten.
Op grond van haar onderzoek overweegt en beslist de beroepscommissie als volgt.
1. De inhoud van de bestreden beslissing
De Minister heeft klagers verzoek tot het tijdelijk verlaten van de inrichting in het kader van incidenteel verlof afgewezen.
2. De standpunten
Namens klager is aangevoerd dat zijn verzoek tot het tijdelijk verlaten van de inrichting ten onrechte is afgewezen. Dit is als volgt toegelicht. Klager heeft verzocht om incidenteel verlof om de mondelinge behandeling van zijnverzoekschrift tot het vaststellen van een omgangsregeling met zijn dochtertje te kunnen bijwonen op 9 april 2004. Klagers aanwezigheid ter zitting is wel degelijk noodzakelijk. Na een drie jaar durende procedure komt de zaakeindelijk voor de rechter. Ook in belang van het kind dient klager aanwezig te zijn. Enkel klager is op de hoogte van alle feiten en omstandigheden van de zaak. De zitting is ook bedoeld om klager te horen. Indien nodig kan alsvoorwaarde begeleiding of bewaking aan het verlof worden verbonden. De weigeringsgronden van artikel 4 van de Regeling tijdelijk verlaten van de inrichting spelen geen rol. Inlichtingen ex artikel 3 van de Regeling zouden kunnenworden ingewonnen bij de stichting gevangenenzorg, die reeds hulp biedt aan klager. Ten onrechte is dit niet geschied.
Namens de Minister is de bestreden beslissing als volgt toegelicht.
Terzake van het ingediende verzoek is geen aanvullende informatie opgevraagd bij de inrichting. Gelet op het strafrestant zou incidenteel verlof onder begeleiding moeten plaatsvinden. Uit de stukken blijkt niet dat klager in persoondient te verschijnen. Hij kan in deze zaak vertegenwoordigd worden door zijn raadsvrouw. Besloten is om het verzoek af te wijzen.
Op klagers verlofaanvraag zijn geen adviezen uitgebracht.
3. De beoordeling
Klager ondergaat een gevangenisstraf van twaalf jaar met aftrek, wegens moord. Aansluitend dient hij veertien dagen gevangenisstraf te ondergaan. De wettelijk vroegst mogelijke v.i.-datum valt op of omstreeks 22 december 2009.Aansluitend dient hij eventueel een subsidiaire hechtenis van respectievelijk veertien en twintig dagen en zeven dagen gijzeling op grond van de Wet administratiefrechtelijke handhaving verkeersvoorschriften te ondergaan.
Uit artikel 26, vierde lid, Pbw volgt dat de directeur de gedetineerde in de gelegenheid stelt om onder door hem te stellen voorwaarden de inrichting te verlaten teneinde een gerechtelijke procedure bij te wonen:
a. indien de gedetineerde krachtens wettelijk voorschrift verplicht is voor een rechter of bestuursorgaan te verschijnen;
b. indien de gedetineerde ter zake van een misdrijf moet terechtstaan;
c. indien de gedetineerde bij het bijwonen van de procedure een aanmerkelijk belang heeft en tegen het verlaten van de inrichting hiertoe geen overwegend bezwaar bestaat.
Vaststaat dat klager vooralsnog niet verplicht is om te verschijnen nu de rechter (nog) niet gelast heeft dat klager in persoon dient te verschijnen. Ook staat vast dat het hiervoor onder b. gestelde niet aan de orde is. Deberoepscommissie is echter van oordeel dat klager wel degelijk een aanmerkelijk en persoonlijk belang heeft om de procedure voor een eventueel vast te stellen omgangsregeling tussen klager en diens dochter bij te wonen. Nietduidelijk is of hiertegen vanwege de inrichting bezwaar bestaat, nu is nagelaten om bij de inrichting inlichtingen in te winnen. Door dit na te laten is naar het oordeel van de beroepscommissie sprake van een onzorgvuldig genomenbeslissing.
Dit maakt dat de beroepscommissie van oordeel is dat de beslissing van de Minister tot afwijzing van klagers verzoek om incidenteel verlof als onredelijk en onbillijk dient te worden aangemerkt. Zij zal klagers beroep gegrondverklaren, de bestreden beslissing vernietigen en de Minister opdragen om een nieuwe beslissing te nemen vóór 8 april 2004, waarbij met inachtneming van de uitspraak van de beroepscommissie advies ex artikel 26, vierde lid aanhef enonder c., Pbw dient te worden ingewonnen bij de directeur van de inrichting. De beroepscommissie acht geen termen aanwezig voor het toekennen van een tegemoetkoming.
4. De uitspraak
De beroepscommissie verklaart het beroep gegrond en vernietigt de bestreden beslissing.
Zij draagt de Minister op een nieuwe beslissing te nemen met inachtneming van de uitspraak van de beroepscommissie vóór 8 april 2004.
Aldus gedaan door de beroepscommissie voornoemd, bestaande uit mr. U. van de Pol, voorzitter, mr. A.G. Bosch en mr. J.M.M. van Woensel, leden, in tegenwoordigheid van mr. H.S. van Gemert, secretaris, op 5 april 2004
secretaris voorzitter