nummer: 04/146/GA
betreft: [klager] datum: 5 april 2004
De beroepscommissie als bedoeld in artikel 69, tweede lid, van de Penitentiaire beginselenwet (Pbw) heeft kennis genomen van een op 26 januari 2004 bij het secretariaat van de Raad ingekomen beroepschrift van
[...], verder te noemen klager,
gericht tegen een uitspraak d.d. 8 december 2003 van de beklagcommissie bij locatie Zuid te Den Haag,
alsmede van de overige stukken, waaronder de uitspraak waarvan beroep, welke in afschrift aan deze uitspraak is gehecht.
Ter zitting van de beroepscommissie van 1 maart 2004, gehouden in de penitentiaire inrichtingen Amsterdam te Amsterdam, zijn gehoord klager en de heer [...], unit-directeur van voormelde locatie Zuid.
Op grond van haar onderzoek overweegt en beslist de beroepscommissie als volgt:
1. De inhoud van het beklag en de uitspraak van de beklagcommissie
Het beklag betreft de overplaatsing vanuit een zeer beperkt beveiligde inrichting (z.b.b.i.) naar een observatiecel in een huis van bewaring (h.v.b.) en een disciplinaire straf van opsluiting in een strafcel voor de duur van vijfdagen, wegens een positieve uitslag na een urinecontrole op het gebruik van cocaïne.
De beklagcommissie heeft het beklag ongegrond verklaard op de gronden als in de aangehechte uitspraak weergegeven.
2. De standpunten van klager en de directeur
Klager heeft in beroep zijn tegenover de beklagcommissie ingenomen standpunt als volgt toegelicht.
De urinecontrole is op een maandag afgenomen en op de daarop volgende donderdag is klager in de isoleercel geplaatst. Hij is toen gaan nadenken over wat er mis kon zijn gegaan en heeft het klaagschrift geschreven. Klager heeft geenseparaat bezwaar ingediend tegen zijn overplaatsing. De urinecontrole verliep als volgt. Klager had geplast en deed zijn urine in de buisjes. Op die buisjes zaten geen stickers. Penitentiair inrichtingswerker Luc was die nog aan hetbeschrijven. Klager heeft niet gezien dat op de buisjes een sticker is geplakt. Klager heeft in goed vertrouwen het formulier getekend na afloop van de procedure. Op dat formulier stond overigens ook geen nummer. Klager stelt geendrugs te gebruiken. Hij heeft eenmaal geblowd toen hij nog in het h.v.b. verbleef. Overige urinecontroles lieten altijd een negatief resultaat zien. Klager heeft twaalf dagen in de isolatiecel verbleven. De dag nadat hij in deisolatiecel was geplaatst, is de directeur bij hem langs geweest. Klager heeft toen om een herhalingsonderzoek gevraagd. Het afdelingshoofd heeft hem enige dagen daarna de uitslag daarvan medegedeeld. Klager heeft toen om eenbevestigingsonderzoek gevraagd, dat 3 dagen te laat is opgestuurd. Hij heeft die dagen ten onrechte in de isoleercel doorgebracht.
Namens klager is het beroep als volgt schriftelijk toegelicht.
De urinecontrole is niet zorgvuldig uitgevoerd, omdat klager niet heeft gezien of er naamstickers op de buisjes zijn geplakt.
Klager heeft uiteindelijk twaalf dagen in de strafcel doorgebracht, terwijl de totale disciplinaire straf vijf dagen bedroeg. Klager wenst in ieder geval compensatie voor de zeven dagen die hij te lang in de strafcel heeftverbleven.
Er heeft geen opschorting van de disciplinaire straf plaatsgevonden, zoals artikel 8 van de Regeling urinecontrole voorschrijft.
De unit-directeur heeft in beroep zijn tegenover de beklagcommissie ingenomen standpunt als volgt toegelicht.
Klager verbleef in de z.b.b.i.. De procedure is dat als iemand na een urinecontrole positief scoort, de uitslag niet meteen wordt medegedeeld. Die persoon wordt dan standaard door de directeur naar het h.v.b. teruggeplaatst inverband met mogelijk vluchtgevaar. Men verblijft in een observatiecel, maar doet gewoon mee met het programma. Administratief verandert er niets, want in de z.b.b.i. wordt altijd nog een kamer vrijgehouden. Iemand bezet duseigenlijk twee cellen. Van de afzondering is aan klager geen beschikking uitgereikt. Klager vroeg om een herhalingsonderzoek. Een bevestigingsonderzoek duurt langer, ongeveer zeven dagen, omdat dat onderzoek met het andere buisjewordt gedaan. Klager is een ervaren gedetineerde, hij weet hoe een urinecontrole verloopt. De directeur gaat er vanuit dat de procedure goed is verlopen.
In reactie op de namens klager aangevoerde argumenten, wijst de directeur erop dat klager niet twaalf dagen in een strafcel heeft verbleven.
3. De beoordeling
Na een positieve uitslag bij een urinecontrole heeft de directeur beslist tot overbrenging van klager vanuit de z.b.b.i. naar een observatiecel in het h.v.b.. De plaatsing in de observatiecel in het h.v.b. is ingegaan op ofomstreeks 31 oktober 2003 en heeft twaalf dagen geduurd. Een schriftelijke mededeling van deze beslissingen (plaatsing in een observatiecel en overbrenging naar een h.v.b.) ontbreekt. De overbrenging van een z.b.b.i. naar een h.v.b.is een overplaatsing als bedoeld in artikel 15, derde lid, Pbw. Tot een dergelijke beslissing is niet de directeur, maar uitsluitend de selectiefunctionaris bevoegd. Op 11 november 2003 is aan klager wegens de positieve uitslag naeen urinecontrole een disciplinaire straf opgelegd van vijf dagen plaatsing in een strafcel onder de mededeling dat de straf wordt verdisconteerd met de tijdelijke plaatsing in de observatiecel. De beslissingen jegens klager zijningrijpend en de wet geeft regels over de bevoegdheid tot beslissen en de mededeling van de beslissing. Deze regels zijn niet in acht genomen. De wet kent niet de mogelijkheid om op een wijze als in het onderhavige geval een reedsondergane afzondering naderhand te verdisconteren in een disciplinaire straf. De beroepscommissie ziet geen aanleiding om de inhoudelijke bezwaren tegen de urinecontrole nader te beoordelen, nu voor klager geldende fundamentelewaarborgen niet in acht zijn genomen. Het beroep is daarom gegrond.
De beroepscommissie zal bepalen dat aan klager een tegemoetkoming toekomt van
€ 120,=.
4. De uitspraak
De beroepscommissie verklaart het beroep op formele grond gegrond, vernietigt de uitspraak van de beklagcommissie en verklaart het beklag alsnog gegrond.
Zij bepaalt dat aan klager een tegemoetkoming toekomt van € 120,=.
Aldus gedaan door de beroepscommissie voornoemd, bestaande uit mr. P.C. Vegter, voorzitter, mr. H.B. Greven en mr. R. Weenink, leden, in tegenwoordigheid van mr. S. Jousma, secretaris, op 5 april 2004
secretaris voorzitter