Onderwerp: Bezoek-historie

RSJ 04/0070/GA en 04/0108/GA, 5 april 2004, beroep
Uitspraakdatum:05-04-2004

Dit onderwerp bevat de volgende rubrieken.

Uitspraak

nummer: 04/70/GA en 04/108/GA

betreft: [klager] datum: 5 april 2004

De beroepscommissie als bedoeld in artikel 69, tweede lid, van de Penitentiaire beginselenwet (Pbw) heeft kennis genomen van een op 21 januari 2004 bij het secretariaat van de Raad ingekomen beroepschrift van

[...], verder te noemen klager,

en van een op 19 januari 2004 bij het secretariaat van de beroepscommissie ingekomen beroepschrift van de directeur van het huis van bewaring (h.v.b.) Arnhem-Zuid,

gericht tegen een uitspraak d.d. 9 januari 2004 van de beklagcommissie bij het h.v.b.
Arnhem-Zuid, welke uitspraak op 14 januari 2004 aan klager en de directeur is verzonden,

alsmede van de overige stukken, waaronder de uitspraak waarvan beroep, welke in afschrift aan deze uitspraak is gehecht.

Ter zitting van de beroepscommissie van 12 maart 2004, gehouden in de locatie Zwolle, is klager gehoord. De directeur van het h.v.b. Arnhem-Zuid heeft telefonisch laten weten verhinderd te zijn ter zitting te verschijnen.

Op grond van haar onderzoek overweegt en beslist de beroepscommissie als volgt:

1. De inhoud van het beklag en de uitspraak van de beklagcommissie
Het beklag betreft een disciplinaire straf van zeven dagen uitsluiting van de arbeid wegens het verstoren van de orde en veiligheid in de inrichting.

De beklagcommissie heeft het beklag gegrond verklaard voorzover de duur van de disciplinaire straf de vier dagen te boven is gegaan en het beklag voor het overige ongegrond verklaard, een en ander op de gronden als in de aangehechteuitspraak weergegeven.
De beklagcommissie heeft voorts bepaald dat aan klager een tegemoetkoming wordt toegekend ter hoogte van het arbeidsloon over drie dagen.

2. De standpunten van klager en de directeur
Klager heeft in beroep zijn tegenover de beklagcommissie ingenomen standpunt als volgt toegelicht.
Klager is bekend met de inhoud van het verslag dat door de werkmeester is opgemaakt. Klager heeft zich op de werkzaal in het geheel niet misdragen. Eerder had klager met de werkmeester gesproken over de gevolgen van eenmedicatieaanpassing. Klager gebruikt antidepressiva. Door die gewijzigde medicatie was klager afwisselend sloom en hyperactief. Ook was klager daardoor meer prikkelbaar. Klager is feitelijk vier dagen uitgesloten geweest van dearbeid omdat er in de periode van de tenuitvoerlegging een weekeinde en een activiteitendag vielen.
Tot het moment dat klager van de werkzaal teruggestuurd werd naar de afdeling, was hij gewoon aan het werk. Klager moest touw draaien. Op dat betreffende moment was hij nog geen uur aan het werk. Hij was begonnen met eenwerkvoorraad van 69 stukken touw en toen hij weggestuurd werd had hij er nog maar 27 liggen. Klager heeft tegen de werkmeester gezegd dat hij de arbeid verrichtte. De betreffende werkmeester vindt dat je tijdens het werk niet magpraten of opzij mag kijken. Je moet van hem continu bezig zijn. Klager heeft tijdens de arbeid wel om zich heen gekeken. Klager had problemen met één van de medegedetineerden die ook op de werkzaal aanwezig was. Die betreffendegedetineerde moest het werk dat af was, ophalen. Dat deed hij echter niet. Hij ging naar de werkmeester en gaf aan dat klager niet zou werken. De werkmeester zei toen dat klager naar de afdeling moest gaan. Klager heeft daarop hetwerk dat af was in de richting van die medegedetineerde gegooid. Klager heeft daarbij niet gescholden. Hij heeft alleen gezegd “doe niet zo idioot”. Klager vindt dat geen schelden. Klager heeft bij de werkmeester nagevraagd of hijdat als uitschelden heeft ervaren. De werkmeester heeft tegenover klager opgemerkt dat hij een dergelijke opmerking geen schelden vond. Ook gaf de werkmeester tegenover klager aan niet meer precies te weten wat hij bedoelde met deopmerking over schelden in het verslag. Klager heeft tijdens de arbeid ook niet met andere gedetineerden gepraat. Daarover legt klager een aantal schriftelijke verklaringen van op de arbeidszaal aanwezige medegedetineerden over.Klager is van mening dat de reactie van de werkmeester erg overdreven is geweest. Een en ander rechtvaardigde ook niet een disciplinaire straf als de onderhavige. Klager is daardoor overigens zwaarder gestraft omdat hij tengevolgevan dit voorval ook het gedeco-voorzitterschap is kwijtgeraakt. Klager heeft inderdaad geen rode kaart gehad voor dit voorval. Dat is echter, anders dan de directeur doet geloven, niet bijzonder. In de inrichting wordt voor ditsoort voorvallen nooit een rode kaart opgelegd.

De directeur heeft in beroep zijn tegenover de beklagcommissie ingenomen standpunt als volgt toegelicht.
De directeur is van mening dat aan klager op goede gronden de onderhavige disciplinaire straf is opgelegd. Daarbij is rekening gehouden met de omstandigheid dat klager medicijnen heeft gebruikt die zijn gedrag mogelijk hebbenbeïnvloed. Voor een overtreding als de onderhavige staat in de inrichting normaal gesproken een disciplinaire straf van vijf tot tien dagen opsluiting in de eigen cel. Overigens is klager feitelijk slechts vier dagen uitgeslotengeweest van de arbeid. Binnen de zeven dagen van de uitsluiting van de arbeid vielen immers een weekeinde en een activiteitendag. Op die dagen wordt aan de gedetineerden in het h.v.b. in het geheel geen arbeid geboden. De directeuris daarom van mening dat het beklag in zijn geheel ongegrond dient te worden verklaard.

3. De beoordeling
Blijkens het daaromtrent opgemaakte verslag heeft klager zich op 9 december 2003, toen hij bij de werkmeester werd geroepen, misdragen in die zin dat hij een stuk touw in de richting van de werkmeester heeft gegooid en is begonnente schelden. Klager heeft dat gooien met touw niet weersproken en aangegeven dat dit niet op de werkmeester maar op een medegedetineerde was gericht. Voorts heeft hij aangegeven wel iets tegen de werkmeester te hebben gezegd maardie werkmeester niet te hebben uitgescholden.
De beroepscommissie acht voldoende aannemelijk dat klager door zijn gedrag de orde en veiligheid op de werkzaal zodanig in gevaar heeft gebracht dat dit de oplegging van een disciplinaire straf rechtvaardigde. Ten aanzien van deduur van de opgelegde disciplinaire straf overweegt de beroepscommissie dat klager feitelijk vier dagen uitgesloten is geweest van de arbeid en dat die duur van de uitsluiting haar niet onredelijk of onbillijk voorkomt.
Gelet op hetgeen hiervoor is overwogen, kan niet worden gezegd dat de onderhavige beslissing van de directeur is genomen in strijd met een in de inrichting geldend voorschrift, terwijl die beslissing -bij afweging van alle inaanmerking komende belangen- ook niet onredelijk of onbillijk moet worden geacht. Dit maakt dat het beklag alsnog in zijn geheel ongegrond moet worden verklaard.

4. De uitspraak
De beroepscommissie verklaart het beroep van klager ongegrond en het beroep van de directeur gegrond. Zij vernietigt de uitspraak van de beklagcommissie en verklaart het beklag alsnog ongegrond.

Aldus gedaan door de beroepscommissie voornoemd, bestaande uit mr. J.R. Meijeringh, voorzitter, mr. J.J. van Oostveen en drs. M.S.H. Ridder-Padt, leden, in tegenwoordigheid van mr. H.M.J.D. Maes, secretaris, op 5 april 2004

secretaris voorzitter

Naar boven