Onderwerp: Bezoek-historie

RSJ 04/0168/GA, 5 april 2004, beroep
Uitspraakdatum:05-04-2004

Dit onderwerp bevat de volgende rubrieken.

Uitspraak

nummer: 04/168/GA

betreft: [klager] datum: 5 april 2004

De beroepscommissie als bedoeld in artikel 69, tweede lid, van de Penitentiaire beginselenwet (Pbw) heeft kennis genomen van een op 28 januari 2004 bij het secretariaat van de Raad ingekomen beroepschrift van

[...], verder te noemen klager,

gericht tegen een uitspraak d.d. 16 januari 2004 van de alleensprekende beklagrechter bij het huis van bewaring (h.v.b.) Arnhem-Zuid, welke op 23 januari 2004 aan klager en de directeur is gezonden,

alsmede van de overige stukken, waaronder de uitspraak waarvan beroep, welke in afschrift aan deze uitspraak is gehecht.

Ter zitting van de beroepscommissie van 12 maart 2004, gehouden in de locatie Zwolle, is gehoord klager. De directeur van het h.v.b. Arnhem-Zuid heeft telefonisch laten weten verhinderd te zijn ter zitting te verschijnen.

Op grond van haar onderzoek overweegt en beslist de beroepscommissie als volgt:

1. De inhoud van het beklag en de uitspraak van de beklagrechter
Het beklag betreft het verwijderen van een voorziening voor lampjes en geluid uit een kerstkaart.

De beklagrechter heeft het beklag ongegrond verklaard op de gronden als in de aangehechte uitspraak weergegeven.

2. De standpunten van klager en de directeur
Klager heeft in beroep zijn tegenover de beklagrechter ingenomen standpunt als volgt toegelicht.
Klager kreeg een kerstkaart aangeboden, die door zijn ouders aan hem was verstuurd. Bij het uitreiken zag klager dat de kaart gescheurd was. Hij heeft toen gebeld met de vraag wat er met de kaart gebeurd was. De visitatiemeesterheeft toen gezegd dat de lampjes en de muziek niet de inrichting in mochten en dat deze daarom uit de kaart verwijderd waren. Een en ander zou inmiddels vernietigd zijn. Klager is van mening dat die lampjes en de geluidsvoorzieninggeen gevaar voor de veiligheid in de inrichting konden opleveren. Op de kamer van de visitatiemeester hingen dergelijke lampjes immers als versiering. Klager weet niet of zijn lampjes daar bij hebben gehangen. Aan klager zijn nooitverontschuldigingen aangeboden voor het vernielen van de kerstkaart. Klager is al eerder in de problemen gekomen doordat een brief voor hem werd achtergehouden. Dit was dus niet de eerste keer dat er een probleem was bij hetuitreiken van de post.
De directeur heeft zijn standpunt, zoals ingenomen tegenover de beklagrechter, in beroep niet toegelicht.

3. De beoordeling
Het beklag ziet op de behandeling van aan klager gezonden post. Voor de beoordeling daarvan is het bepaalde in artikel 36 van de Pbw maatgevend. Dit artikel luidt (voorzover hier van belang):
”-1. De gedetineerde heeft, behoudens de overeenkomstig het tweede tot en met vierde lid te stellen beperkingen, het recht brieven en stukken per post te verzenden en te ontvangen(...).
(...)
-4. De directeur kan de verzending of uitreiking van bepaalde brieven of andere poststukken alsmede bijgesloten voorwerpen weigeren, indien dit noodzakelijk is met het oog op een van de volgende belangen:
a. de handhaving van orde of veiligheid in de inrichting;
b. de voorkoming of opsporing van strafbare feiten;
c. de bescherming van slachtoffers van of anderszins betrokkenen bij misdrijven.
-5. De directeur draagt zorg dat de niet uitgereikte brieven of andere poststukken dan wel bijgesloten voorwerpen, hetzij worden teruggegeven aan de gedetineerde of voor diens rekening worden gezonden aan de verzender of een door degedetineerde op te geven adres, hetzij onder afgifte van een bewijs van ontvangst ten behoeve van de gedetineerde worden bewaard, hetzij met toestemming van de gedetineerde worden vernietigd (...).”

In dit geval zijn uit een aan klager gezonden poststuk bijgesloten voorwerpen (verlichting en geluidsinstallatie) verwijderd alvorens dat poststuk uit te reiken, welke voorwerpen – zo verstaat de beroepscommissie – vervolgens zijnvernietigd. Daargelaten de vraag of er feitelijk gronden waren om de uitreiking van die voorwerpen te weigeren, acht de beroepscommissie aannemelijk dat klager voor die vernietiging geen toestemming heeft gegeven. Dit maakt dat deonderhavige beslissing van de directeur is genomen in strijd met een in de inrichting geldend wettelijk voorschrift. Om die reden kan de uitspraak van de beklagrechter niet in stand blijven en moet het beklag alsnog gegrond wordenverklaard.

Nu de rechtsgevolgen van de bestreden beslissing niet meer ongedaan zijn te maken, komt klager een tegemoetkoming toe. De directeur is in de gelegenheid gesteld zijn standpunt omtrent de tegemoetkoming te bepalen. Deberoepscommissie zal de tegemoetkoming vaststellen op € 5,=.

4. De uitspraak
De beroepscommissie verklaart het beroep gegrond, vernietigt de uitspraak van de beklagrechter en verklaart het beklag alsnog gegrond.
Zij bepaalt dat aan klager een tegemoetkoming toekomt van € 5,=.

Aldus gedaan door de beroepscommissie voornoemd, bestaande uit mr. J.R. Meijeringh, voorzitter, mr. J.J. van Oostveen en drs. M.S.H. Ridder-Padt, leden, in tegenwoordigheid van mr. H.M.J.D. Maes, secretaris, op 5 april 2004

secretaris voorzitter

Naar boven