Onderwerp: Bezoek-historie

RSJ 04/0257/GA, 5 april 2004, beroep
Uitspraakdatum:05-04-2004

Dit onderwerp bevat de volgende rubrieken.

Uitspraak

nummer: 04/257/GA

betreft: [klager] datum: 5 april 2004

De beroepscommissie als bedoeld in artikel 69, tweede lid, van de Penitentiaire beginselenwet (Pbw) heeft kennis genomen van een op 13 februari 2004 bij het secretariaat van de Raad ingekomen beroepschrift, ingediend door mr. S. deVaal, namens

[...], verder te noemen klager,

gericht tegen een uitspraak d.d. 3 februari 2004 van de alleensprekende beklagrechter bij de penitentiaire inrichting (p.i.) Ter Apel,

alsmede van de overige stukken, waaronder de uitspraak waarvan beroep, welke in afschrift aan deze uitspraak is gehecht.

Ter zitting van de beroepscommissie van 12 maart 2004, gehouden in de locatie Zwolle, zijn gehoord klager, bijgestaan door zijn raadsvrouwe mr. S. de Vaal, en de heer [...], unit-directeur bij de p.i. Ter Apel.

Op grond van haar onderzoek overweegt en beslist de beroepscommissie als volgt:

1. De inhoud van het beklag en de uitspraak van de beklagrechter
Het beklag betreft een ordemaatregel van plaatsing in afzondering in een afzonderingscel voor de duur van drie dagen, met cameratoezicht, wegens het verstoren van de orde en veiligheid in de inrichting.

De beklagrechter heeft het beklag ongegrond verklaard op de gronden als in de aangehechte uitspraak weergegeven.

2. De standpunten van klager en de directeur
Door en namens klager is in beroep het tegenover de beklagrechter ingenomen standpunt als volgt toegelicht.
Klager geeft aan dat zijn raadsvrouwe het woord zal voeren nu hij de Nederlandse taal onvoldoende spreekt. De raadsvrouwe van klager legt een schriftelijke toelichting over die door klager op schrift is gesteld en door het Tolk- enVertaalcentrum Nederland is vertaald in de Nederlandse taal. Een afschrift van die (vertaalde) toelichting is aan deze uitspraak gehecht en de inhoud daarvan geldt voor hier ingevoegd.
Door en namens klager is nogmaals aangevoerd dat het mogelijk moet zijn de banden van de video-opnames van het onderhavige voorval te bekijken. Klagers verblijf in de afzonderingscel was niet goed geregeld. Zo werd hij, omdat dematras werd weggehaald, verplicht om op de grond te slapen. Klager vindt dat de directeur verantwoordelijk is voor zijn onderbrenging. De manier waarop klager de afzondering heeft moeten ondergaan was voor klager onmenselijk. Hijheeft zich, terwijl hij op bezoek moest in zijn ambassade, drie dagen niet kunnen douchen. Hem is toen ook geen schone kleding verstrekt en hij kreeg ook geen ontbijt voordat hij op transport ging naar de ambassade. Klager is vanmening dat dit bewezen kan worden door middel van de videobanden van de observatiecamera’s.
De directeur heeft in beroep zijn tegenover de beklagrechter ingenomen standpunt als volgt toegelicht.
Klager en een aantal medegedetineerden wensten niet mee te werken aan het uitsluiten voor het luchten. Er is door hen aangegeven dat zij niet mee wilden werken omdat er geen voetbal ter beschikking zou zijn gesteld. Het is op zichgebruikelijk dat de gedetineerden tijdens het luchten voetballen. Daarvoor wordt door de inrichting steeds een voetbal ter beschikking gesteld. Het is mogelijk dat die voetbal (tijdelijk) werd onthouden omdat klager en zijnmedegedetineerden het personeel onheus hadden bejegend. Uiteindelijk wensten klager en zijn medegedetineerden niet naar de luchtplaats te gaan. Daarop is besloten iedereen in de eigen cel in te sluiten. Klager heeft daar toen nietaan meegewerkt en ging op de afdeling demonstratief op een stoel zitten. Omdat hij weigerde mee te werken is vervolgens besloten om klager in afzondering te plaatsen. Bij die plaatsing heeft klager toen verzet gebruikt. Tijdens datvoorval stond er een toezichtcamera aan. De beelden van die camera worden evenwel niet opgeslagen. In de afzonderingscel bevond zich wel een camera. Die camera wordt in de inrichting gebruikt uit veiligheidsoverwegingen. Klager isin de afzonderingscel bezocht door de directeur. Klager was toen niet aanspreekbaar. Hij scheurde de hem verstrekte inrichtingskleding kapot en vernielde de inventaris van de cel. Er bleek toen geen gesprek mogelijk te zijn metklager. Toen de directeur de cel verliet, heeft klager zijn voet tussen de celdeur gezet. Daardoor was het niet mogelijk de cel af te sluiten. Klager had een dag tevoren een vervelend telefoongesprek gehad over zijn thuissituatie.Gelet op klagers gedrag, met de inhoud van dat eerdere telefoongesprek in het achterhoofd, is toen besloten om in verband met de veiligheid van klager cameratoezicht op te leggen. De directeur achtte dat noodzakelijk. De wijze vanverblijf in de afzonderingscel is tijdens de behandeling door de beklagcommissie niet ter sprake gebracht. Naar de mening van de directeur betreft het daarom een nieuwe klacht, die in het kader van de behandeling van dit beroep nietaan de orde is. De directeur weet niet of klagers matras inderdaad van de cel gehaald is. Klager heeft in de afzonderingscel de celinventaris zodanig vernield dat de deken inderdaad tijdelijk van de cel is gehaald. Die deken is opeen later moment teruggeplaatst in de afzonderingscel. Indien de wijze van onderbrenging in de afzonderingscel niet klopte met de wettelijke voorschriften, had klager dit toen moeten melden.

3. De beoordeling
Namens klager is ter zitting aangevoerd dat het verblijf in de afzonderingscel niet heeft voldaan aan de eisen die daaraan door de wet worden gesteld. Nu deze klacht geen onderdeel uit maakt van het oorspronkelijke klaagschrift eneerst in beroep naar voren wordt gebracht, zal de beroepscommissie deze klacht buiten beschouwing laten.

Door en namens klager is niet weersproken dat hij – al dan niet samen met een aantal medegedetineerden – op 3 december 2003 heeft geweigerd naar de luchtplaats te gaan en, toen hij vervolgens de opdracht kreeg naar zijn cel terug tekeren, aan die opdracht geen gevolg heeft geven. Voorts is onweersproken dat klager tijdens zijn overbrenging naar de afzonderingscel verzet heeft geboden en tijdens zijn verblijf in die afzonderingscel, voorafgaand aan het bezoekvan de directeur aldaar, zijn kleding heeft vernield en vernielingen heeft aangericht aan de inventaris van die afzonderingscel. Gelet daarop kan niet worden gezegd dat de beslissing van de directeur om klager in afzondering (mettoepassing van cameratoezicht) te plaatsen is genomen in strijd met een in de inrichting geldend wettelijk voorschrift, terwijl die beslissing – bij afweging van alle in aanmerking komende belangen – ook niet onredelijk ofonbillijk moet worden geacht.

De beroepscommissie overweegt ten aanzien van de bijkomende beslissing van de directeur om cameratoezicht toe te passen tijdens het verblijf in de afzonderingscel nog het volgende. Zij acht het in beginsel wenselijk dat, indienwordt afgeweken van de standaardprocedure bij een plaatsing in afzondering, van het bestaan van de noodzaak van die afwijking - het cameratoezicht - blijkt uit de motivering van de beslissing. Gelet op de hiervoor genoemdeomstandigheden acht de beroepscommissie het evenwel aannemelijk dat de directeur het noodzakelijk heeft geacht om dat cameratoezicht toe te passen. Om die reden is het achterwege laten van die nadere motivering met betrekking tot detoepassing van dat cameratoezicht in dit geval geen aanleiding om tot een gegrondverklaring van het beklag te komen.

4. De uitspraak
De beroepscommissie verklaart het beroep ongegrond en bevestigt de uitspraak van de beklagrechter, met aanvulling van de gronden.
Aldus gedaan door de beroepscommissie voornoemd, bestaande uit mr. J.R. Meijeringh, voorzitter, mr. J.J. van Oostveen en drs. M.S.H. Ridder-Padt, leden, in tegenwoordigheid van mr. H.M.J.D. Maes, secretaris, op 5 april 2004

secretaris voorzitter

Naar boven