Onderwerp: Bezoek-historie

RSJ 04/0141/GV, 1 april 2004, beroep
Uitspraakdatum:01-04-2004

Dit onderwerp bevat de volgende rubrieken.

Uitspraak

nummer: 04/141/GV

betreft: [klager] datum: 1 april 2004

De beroepscommissie als bedoeld in artikel 73, eerste lid, van de Penitentiaire beginselenwet (Pbw) heeft kennis genomen van een op 27 januari 2004 bij het secretariaat van de Raad ingekomen beroepschrift van

[...], verder te noemen klager,

gericht tegen een op 23 januari 2004 genomen beslissing van de Minister van Justitie (de Minister),

alsmede van de onderliggende stukken.

De beroepscommissie heeft de Minister in de gelegenheid gesteld schriftelijk te reageren op het beroep en klager om zijn beroep schriftelijk toe te lichten.

Op grond van haar onderzoek overweegt en beslist de beroepscommissie als volgt.

1. De inhoud van de bestreden beslissing
De Minister heeft klager ambtshalve strafonderbreking verleend voor de maximale duur van drie maanden.

2. De standpunten
Klager heeft bezwaar tegen de hem verleende strafonderbreking. Dit heeft hij als volgt toegelicht. Klager moest zich op 18 april 2003 melden bij de politie te Hoorn voor het ondergaan van zijn straf. Hij had alles geregeld inverband met zijn werk en andere zaken. Op politiebureau wist men echter niet van zijn komst en hij kon weer vertrekken omdat er geen plaats voor hem was. Op advies van een medewerker van het parket te Alkmaar heeft klager eengratieverzoek ingediend, maar dit is afgewezen. Tevens werd afgesproken dat klager gedurende de behandeling van zijn gratieverzoek niet zou worden opgehaald. Toen onlangs bij een controle bleek dat klager nog 28 dagen had openstaan,is hij weer ingesloten, terwijl nog niet was besloten op zijn gratieverzoek. Klager heeft zich toen maar bij zijn opsluiting neergelegd, dan was hij er na vier weken vanaf, maar na 10 dagen kon hij weer vertrekken, omdat er geenplaats voor hem was. Dit betekent dat klager voor de derde keer moet terugkomen voor dezelfde straf. Klager wil graag een schriftelijke bevestiging dat hij gegarandeerd een plaats krijgt in het huis van bewaring, want hij wil nietnogmaals weggestuurd worden. Klager wil zijn leven weer oppikken. Bovendien wordt het door geen enkele werkgever geaccepteerd als je om de haverklap een aantal dagen wegblijft.

Namens de Minister is de bestreden beslissing als volgt toegelicht.
Er wordt thans prioriteit gegeven aan de tijdige plaatsing van in bewaring gestelde preventief gehechten. Dientengevolge is er slechts zeer geringe capaciteit beschikbaar voor de plaatsing van arrestanten. In verband met dezecapaciteitsproblemen bij het gevangeniswezen wordt aan voornoemde categorie arrestanten gedwongen ambtshalve strafonderbreking verleend voor de maximale duur van drie maanden. Ook aan klager diende noodgedwongen, nadat hij tiendagen op het politiebureau had verbleven, ambtshalve strafonderbreking te worden verleend. Klager dient zich op 22 april 2004 weer te melden op het politiebureau. Het is beleid dat na de terugmelding niet opnieuw ambtshalvestrafonderbreking wordt verleend. Aan klager kan dus worden gegarandeerd dat hij in een penitentiaire inrichting wordt geplaatst voor het ondergaan van de resterende straf.

Desgevraagd zijn nog telefonische inlichtingen verstrekt omtrent klagers opmerking dat hij zich op 18 april 2003 moest melden bij de politie voor het ondergaan van zijn straf. Klager heeft met betrekking tot de huidige straf nieteerder een oproep gekregen om zich te melden op het politiebureau, er is ook niet melding gemaakt van een eerdere insluiting van klager. In het systeem komt hij voor het eerst op 13 januari 2004 voor, toen hij was aangehouden. Hetis daarom onduidelijk waarom klager zich op 18 april 2003 zou hebben gemeld op het politiebureau.

3. De beoordeling
Op grond van artikel 72, tweede lid, Pbw heeft de gedetineerde het recht tegen een hem betreffende beslissing aangaande verlof een met redenen omkleed beroepschrift in te dienen bij de beroepscommissie.
Onder gedetineerde wordt in artikel 1, onder e, Pbw verstaan een persoon ten aanzien van wie de tenuitvoerlegging van een vrijheidsstraf of vrijheidsbenemende maatregel in een inrichting plaatsvindt.
Klager, aan wie strafonderbreking is verleend waarbij de tenuitvoerlegging van de straf wordt geschorst en die ten tijde van het indienen van zijn beroepschrift niet in detentie verbleef, valt niet onder voornoemde begripsbepaling.De beroepscommissie is van oordeel dat een redelijke toepassing van de wet met zich brengt dat klager, die niet om de strafonderbreking heeft gevraagd, ontvankelijk is in zijn beroep.

Op grond van artikel 570b, eerste lid, Wetboek van Strafvordering kan de Minister de tenuitvoerlegging van een vrijheidsstraf onderbreken op verzoek van de betrokkene of ambtshalve. De beroepscommmissie gaat er vanuit dat klagerslechts één keer, en wel na zijn aanhouding op 13 januari 2004, is heengezonden wegens capaciteitsgebrek.
De beslissing van de Minister tot het ambtshalve verlenen van strafonderbreking aan klager is, gelet op voornoemd artikel 570b, eerste lid, Wetboek van Strafvordering, niet in strijd met de wet.
De beroepscommissie overweegt dat de Minister bij zijn beslissing tot heenzending van klager geen rekening heeft gehouden met diens persoonlijke omstandigheden. Dat dergelijke beslissingen als gevolg van capaciteitsproblemen zeerfrequent en snel moeten worden genomen, doet aan het vorenstaande niet af. Nu wordt gegarandeerd dat klager, conform het beleid dat iemand niet opnieuw ambtshalve strafonderbreking wordt verleend nadat men zich weer heeft gemeld ophet politiebureau, op 22 april 2004 een plaats in een penitentiaire inrichting wordt gegarandeerd, zal het beroep ongegrond worden verklaard.

4. De uitspraak
De beroepscommissie verklaart het beroep ongegrond.

Aldus gedaan door de beroepscommissie voornoemd, bestaande uit mr. U. van de Pol, voorzitter, mr. A.G. Bosch en mr. J.M.M. van Woensel, leden, in tegenwoordigheid van mr. S. Jousma, secretaris, op 1 april 2004

secretaris voorzitter

Naar boven