Onderwerp: Bezoek-historie

RSJ 04/0299/GA, 31 maart 2004, beroep
Uitspraakdatum:31-03-2004

Dit onderwerp bevat de volgende rubrieken.

Uitspraak

nummer: 04/299/GA

betreft: [klager] datum: 31 maart 2004

De beroepscommissie als bedoeld in artikel 69, tweede lid, van de Penitentiaire beginselenwet (Pbw) heeft kennis genomen van een op 16 februari 2004 bij het secretariaat van de Raad ingekomen beroepschrift van

[...], verder te noemen klager,

gericht tegen een uitspraak d.d. 29 januari 2004 van de beklagcommissie bij de penitentiaire inrichtingen (p.i.) Overijssel, locatie Almelo, voorzover deze de vaststelling van een tegemoetkoming betreft,

alsmede van de overige stukken, waaronder de uitspraak waarvan beroep, welke in afschrift aan deze uitspraak is gehecht.

De beroepscommissie heeft de directeur van voormelde locatie in de gelegenheid gesteld schriftelijk te reageren op het beroep en klager om het beroep schriftelijk toe te lichten.

Op grond van haar onderzoek overweegt en beslist de beroepscommissie als volgt:

1. De inhoud van de tegemoetkoming
De beklagcommissie heeft een tegemoetkoming van € 50,= vastgesteld vanwege de gegrondverklaring van klagers beklag voorzover betreffende toepassing van excessief geweld, op de gronden als in de aangehechte uitspraak weergegeven.

2. De standpunten van klager en de directeur
Klager heeft het beroep - zakelijk weergegeven - als volgt toegelicht. De tegemoetkoming is te gering omdat deze niet in verhouding staat tot de lichamelijke gevolgen van het op 12 september 2003 op klager toegepaste, door debeklagcommissie overmatig geachte, geweld en het dientengevolge langdurig door klager ondervonden ongemak. Klager is op genoemde datum na enige uren in een afzonderingscel van de locatie Almelo te hebben verbleven, overgebracht naarde landelijke afzonderingsafdeling (l.a.a.) van de p.i. Vught. Bij de visitatie bij gelegenheid van klagers binnenkomst op de l.a.a. heeft het personeel kunnen constateren dat hij bloeduitstortingen over zijn hele lichaam had. Dezebloeduitstortingen zijn ontstaan doordat de personeelsleden van het Interne Bijstands Team (IBT) van de locatie Almelo klager met gummikuppels hebben geslagen bij klagers overbrenging naar een afzonderingscel. Zelfs nadat klager wasgeboeid hebben zij hem nog 15 à 20 keer daarmee geslagen. Ook heeft een lid van het IBT bewust op klagers blote voet getrapt, tengevolge waarvan klagers grote teen is beschadigd. Uit de medische verklaring van het consult van 15september 2003 van de inrichtingsarts van de p.i. Vught blijkt dat de arts heeft geconstateerd dat sprake was van forse haematomen op beide billen, het linkerbovenbeen en de rechterschouder. Klager heeft zich tengevolge van dezekwetsuren de eerste week van zijn verblijf op de l.a.a. nauwelijks kunnen bewegen, heeft veel pijn gehad, heeft twee weken niet kunnen liggen en heeft last gehad van slapeloosheid. Na vier weken waren de bloeduitstortingen nogzichtbaar. De grote teen was ten tijde van het instellen van het beroep nog niet genezen.
Klager heeft vier weken op de l.a.a. verbleven en zijn familieleden hebben aanzienlijke kosten moeten maken om hem daar te bezoeken. De tegemoetkoming is ook om deze reden te gering.
Tenslotte is de tegemoetkoming te laag omdat hierin niet tot uitdrukking komt dat klager schade heeft geleden als gevolg van het scheuren van zijn, nog niet teruggegeven, trui door het IBT en het afnemen en niet teruggeven van zijngouden ketting.

De directeur heeft daarop in zijn reactie d.d. 2 maart 2004 - zakelijk weergegeven - als volgt gereageerd.
De inzet van het IBT was nodig in verband met het verzet dat klager heeft gepleegd bij zijn overbrenging vanuit zijn cel naar de afzonderingscel. Het is uitgesloten dat daarbij buiten- proportioneel geweld is gebruikt. De leden vanhet IBT zijn zodanig getraind dat dit niet voorkomt. Zij hebben vanwege klagers verzet een gering gebruik moeten maken van de wapenstok. Bij zodanig gebruik ontstaan niet direct, maar eerst na verloop van enige dagenbloeduitstortingen. Het feit dat de inrichtingsarts niet meteen maar eerst na enige dagen bloeduitstortingen heeft gezien duidt ook op gering gebruik van de wapenstok. De beslissing van de beklagcommissie tot gegrondverklaring vanhet beklag, voorzover de toepassing van buitenproportioneel geweld betreffende, en de daarop gebaseerde tegemoetkoming moeten derhalve als onjuist worden beschouwd. Daarom wordt de beroepscommissie in overweging gegeven debeslissing van de beklagcommissie integraal te vernietigen en dit onderdeel van het beklag alsnog ongegrond te verklaren.

3. De beoordeling
Gelet op het door klager ingestelde beroep tegen de tegemoetkoming is slechts de vraag aan de orde of deze tegemoetkoming juist is.
Indien de rechtsgevolgen van een vernietigde beslissing niet meer ongedaan te maken zijn, kan in daarvoor in aanmerking komende gevallen een tegemoetkoming worden vastgesteld voor het door klager ondervonden ongemak. In dit gevalheeft het ongemak bestaan uit de gevolgen van het als excessief beschouwde geweld.
De beroepscommissie komt tot het oordeel dat de toegekende tegemoetkoming juist is. Het beroep zal dan ook ongegrond worden verklaard.

Overigens kunnen de reiskosten van klagers familieleden naar de l.a.a. in Vught niet in aanmerking worden genomen. Deze kosten hangen samen met een andere beslissing van de directeur dan die, welke in dit geval is vernietigd.

4. De uitspraak
De beroepscommissie verklaart het beroep ongegrond en bevestigt in zoverre de uitspraak van de beklagcommissie.

Aldus gedaan door de beroepscommissie voornoemd, bestaande uit mr. P.C. Vegter, voorzitter, mr. J.P. Balkema en dr. J.P.S. Fiselier, leden, in tegenwoordigheid van mr. Chr.F. Swart-Babbé, secretaris, op 31 maart 2004.

secretaris voorzitter

Naar boven