Onderwerp: Bezoek-historie

RSJ 04/0028/GA, 25 maart 2004, beroep
Uitspraakdatum:25-03-2004

Dit onderwerp bevat de volgende rubrieken.

Uitspraak

nummer: 04/28/GA

betreft: [klager] datum: 25 maart 2004

De beroepscommissie als bedoeld in artikel 69, tweede lid, van de Penitentiaire beginselenwet (Pbw) heeft kennis genomen van een op 13 januari 2004 bij het secretariaat van de Raad ingekomen beroepschrift van

[...], verder te noemen klager,

gericht tegen een uitspraak d.d. 9 januari 2004 van de beklagcommissie bij de penitentiaire inrichting (p.i.) Veenhuizen, locatie Groot Bankenbosch,

alsmede van de overige stukken, waaronder de uitspraak waarvan beroep, welke in afschrift aan deze uitspraak is gehecht.

Ter zitting van de beroepscommissie van 12 maart 2004, gehouden in de locatie Zwolle, is gehoord de heer [...], unit-directeur bij de locatie Groot Bankenbosch te Veenhuizen.
Klager en diens raadsvrouwe, mr. M. van Stratum, advocaat te Amsterdam, hebben voorafgaand aan de zitting schriftelijk medegedeeld verhinderd te zijn ter zitting te verschijnen.

Op grond van haar onderzoek overweegt en beslist de beroepscommissie als volgt:

1. De inhoud van het beklag en de uitspraak van de beklagcommissie
Het beklag betreft een disciplinaire straf van vier dagen opsluiting in de eigen cel wegens het maken van een obsceen gebaar in de richting van een medewerkster van de inrichting.

De beklagcommissie heeft het beklag ongegrond verklaard op de gronden als in de aangehechte uitspraak weergegeven.

2. De standpunten van klager en de directeur
Klager heeft in beroep volhard in zijn tegenover de beklagcommissie ingenomen standpunt.

De directeur heeft in beroep zijn tegenover de beklagcommissie ingenomen standpunt als volgt toegelicht.
Klager heeft welbewust zijn minachting getoond voor een medewerkster van het bureau selectie- en detentiebegeleiding (b.s.d.). Hij stak zijn middelvinger op in haar richting, terwijl hij met de inrichtingsbus langs haar kantoorkwam. In de inrichting staat de correcte omgang tussen het personeel en de gedetineerden hoog in het vaandel. Dat wordt noodzakelijk geacht, mede gelet op het feit dat het hier een beperkt beveiligde inrichting betreft. Met zijngedrag heeft klager een grens overschreden. Voor de beoordeling van de ernst van klagers gedrag maakte het voor de directeur geen verschil of het betreffende personeelslid een man of een vrouw was. De betreffende medewerkster heefteen en ander duidelijk waargenomen en klager aangewezen als de persoon die dat gebaar in haar richting heeft gemaakt. Er was voor de directeur geen enkele reden om te twijfelen aan de identiteit van de gedetineerde die zijnmiddelvinger opstak. Klager toonde bij de afhandeling van het verslag geen inzicht in het laakbare van zijn handelen is. Hij heeft toen tegen beter weten in ontkend zijn vinger te hebben opgestoken. Om die reden is aan klager deonderhavige disciplinaire straf opgelegd, omdat door dit gedrag de orde in de inrichting in het gedrang kwam.

3. De beoordeling
Hoezeer een andere oplossing dan de oplegging van een disciplinaire straf op zich denkbaar zou zijn geweest, niet kan worden gezegd dat de onderhavige beslissing van de directeur in strijd is met een wettelijk voorschrift, terwijldie beslissing, bij afweging van alle in aanmerking komende belangen, ook niet onredelijk of onbillijk moet worden geacht.
Hetgeen in beroep is aangevoerd kan daarom naar het oordeel van de beroepscommissie niet tot een andere beslissing leiden dan die van de beklagcommissie. Het beroep zal derhalve ongegrond worden verklaard

4. De uitspraak
De beroepscommissie verklaart het beroep ongegrond en bevestigt de uitspraak van de beklagcommissie.

Aldus gedaan door de beroepscommissie voornoemd, bestaande uit mr. J.R. Meijeringh, voorzitter, mr. J.J. van Oostveen en drs. M.S.H. Ridder-Padt, leden, in tegenwoordigheid van mr. H.M.J.D. Maes, secretaris, op 25 maart 2004

secretaris voorzitter

Naar boven