Onderwerp: Bezoek-historie

RSJ 03/2642/TA, 1 maart 2004, beroep
Uitspraakdatum:01-03-2004

Dit onderwerp bevat de volgende rubrieken.

Uitspraak

nummer: 03/2642/TA

betreft: [klager] datum: 1 maart 2004

De beroepscommissie als bedoeld in artikel 67 van de Beginselenwet verpleging ter beschikking gestelden (Bvt) heeft kennis genomen van een op 17 november 2003 bij het secretariaat van de Raad ingekomen beroepschrift van

het hoofd van FPI De Rooyse Wissel te Venray, verder te noemen de inrichting,

gericht tegen een op 11 november 2003 ontvangen uitspraak d.d. 17 juli 2003 van de alleensprekende beklagrechter bij genoemde inrichting, gegeven op een klacht van [...], verder te noemen klager,

alsmede van de overige stukken, waaronder de uitspraak waarvan beroep, welke in afschrift aan deze uitspraak is gehecht.

Ter zitting van de beroepscommissie van 15 januari 2004, gehouden in de penitentiaire inrichtingen Amsterdam, zijn gehoord klager, en namens het hoofd van voormelde tbs-inrichting de heer [...], jurist bij de inrichting. Hiervan ishet aangehechte verslag opgemaakt.

Op grond van de stukken en haar onderzoek overweegt en beslist de beroepscommissie als volgt:

1. De inhoud van het beklag en de uitspraak van de beklagrechter
Het beklag betreft, voor zover in beroep aan de orde, het niet voldoen aan de hoor- en mededelingsplicht bij het opleggen van afdelingsarrest op 2 juni 2003.

De beklagrechter heeft het beklag gegrond verklaard op de gronden als in de aangehechte uitspraak weergegeven.

2. De standpunten
Namens het hoofd van de inrichting is in beroep het tegenover de beklagrechter ingenomen standpunt als volgt toegelicht.
Volgens het Protocol Urineonderzoek, dat deel uitmaakt van de huisregels van de inrichting, kan onder meer afdelingsarrest volgen in geval van een positieve uitslag van een urineonderzoek. De inrichting volgt het beleid dat demaatregel zal volgen, tenzij er redenen zijn om daarvan af te wijken. De beklagrechter spreekt over elementen van een disciplinaire straf en van afdelingsarrest. Een disciplinaire straf wordt echter niet opgelegd en hetafdelingsarrest is niet bedoeld als straf. Het afdelingsarrest is ook geen afdelingsarrest als bedoeld in artikel 33 Bvt, waarvan sprake is als de verpleegde, die krachtens de huisregels of het verplegings- en behandelingsplan rechtheeft op periodiek verblijf buiten de afdeling, op de afdeling moet blijven. In sommige inrichtingen wordt gesproken van plaatsing in het minimumregime. De bewegingsvrijheid wordt wel beperkt tot de afdeling, zoals bij hetafdelingsarrest als bedoeld in artikel 33 Bvt. Een dergelijke beperking wordt niet in het verplegings- en behandelingsplan opgenomen, maar vloeit voort uit de huisregels en het genoemde protocol. Het gaat om een algemene, vooriedere op gedragsbeïnvloedende middelen positief bevonden verpleegde, geldende regel. De verpleegde wordt daarbij niet beperkt in zijn recht om minimaal vier uur op de afdeling te verblijven.
Als afdelingsarrest is opgelegd, wordt dit wekelijks door het team geëvalueerd. De maatregel blijft in principe van kracht tot een nieuwe urinecontrole een negatieve uitslag oplevert. In de regel volgt om de veertien dagen eennieuwe urinecontrole. In individuele gevallen kan de maatregel eerder beëindigd worden.
Nu de beperking geen afdelingsarrest als bedoeld in artikel 33 Bvt is, maar voortvloeit uit de huisregels en het protocol is er geen sprake van verzuim van een hoor- en mededelingsplicht door de inrichting. Zo nu en dan werd opsommige afdelingen onverplicht, uit onzekerheid altijd een schriftelijke mededeling van een maatregel gedaan. Daarin is nu een lijn getrokken. Er wordt alleen een schriftelijke mededeling gedaan als de wet daartoe verplicht.
Een verpleegde kan altijd zijn mening geven als hij het ergens niet mee eens is, ook ten aanzien van een beslissing ten aanzien waarvan geen wettelijke hoor- en mededelingsplicht geldt. Deze mening komt terug in de rapportage en dewettelijke aantekeningen.

Klager heeft het tegenover de beklagrechter ingenomen standpunt in beroep als volgt toegelicht.
Tot 1 juni 2003 werd altijd een schriftelijke mededeling uitgereikt in geval van weigering mee te werken aan een urinecontrole. Klager heeft die medewerking hangende de behandeling van zijn beklag terzake steeds geweigerd, omdat hijvindt dat niet zorgvuldig uitvoering wordt gegeven aan het Protocol Urineonderzoek. Hij is nog nooit echt positief bevonden op druggebruik.
Klager vindt dat bij het opleggen van een maatregel de mening van de betrokken verpleegde dient te worden gevraagd. Hij heeft meegemaakt dat zijn mening vervormd op papier is gekomen. Hij heeft er dan ook helemaal geen vertrouwen inals er niets op papier komt te staan. Hij heeft geen inzage in de rapportage en moet zeker een half jaar wachten op de wettelijke aantekeningen. Het beleid in de inrichting is onduidelijk. Klager heeft nu weer afdelingsarrest, maarzelfs het personeel vraagt hem mee te gaan koffiedrinken op het plein. Het nieuwe afdelingsarrest is hem opgelegd zonder dat is voldaan aan de hoor- en mededelingsplicht, ondanks dat de beklagrechter zijn beklag gegrond heeftverklaard. Het hoofd van de inrichting had zich zich aan die uitspraak moeten houden. Het hoofd van de inrichting heeft weliswaar beroep tegen de uitspraak van de beklagrechter ingesteld, maar geen schorsingsverzoek ingediend.

3. De beoordeling
Krachtens paragraaf 5.2.2 onder 23 van de huisregels van de inrichting kan bij een positieve uitslag van een urinecontrole onder meer de maatregel worden getroffen dat a) de bewegingsvrijheid van de patiënt wordt ingeperkt en b) depatiënt zich alleen individueel begeleid door de inrichting/afdeling mag bewegen.

Op grond van paragraaf 9 onder 9.3 van het Protocol Urineonderzoek van de inrichting, dat onderdeel uitmaakt van de huisregels van de inrichting, heeft het niet meewerken aan controle/een positieve uitslag tenminste een aantal vande genoemde beperkingen, zoals afdelingsarrest tot gevolg, tenzij anders wordt beslist.

Vast staat dat de bewegingsvrijheid van klager op 2 juni 2003 wegens het weigeren mee te werken aan een urinecontrole met toepassing van de huisregels en het daarvan deel uitmakende Protocol Urineonderzoek zodanig is beperkt dat hijzijn verblijfsafdeling niet meer mocht verlaten. Volgens vaste jurisprudentie van de beroepscommissie moet een dergelijke beslissing tot beperking van de bewegingsvrijheid tot de afdeling worden aangemerkt als een beperking van debewegingsvrijheid als bedoeld in artikel 33 Bvt, zolang het verplegings- en behandelingsplan op het punt van de bewegingsvrijheid niet is gewijzigd.
Ter zitting is namens het hoofd van de inrichting verklaard dat een beperking van de bewegingsvrijheid op grond van de huisregels en het daarvan deel uitmakende Protocol Urineonderzoek niet wordt opgenomen in het verplegings- enbehandelingsplan.
Gelet op het vorenstaande moet de aan klager op 2 juni 2003 opgelegde maatregel worden aangemerkt als een beslissing als bedoeld in artikel 33 Bvt.

Ingevolge het bepaalde in artikel 57, eerste lid, Bvt staat tegen een beslissing als bedoeld in artikel 33 Bvt beklag open nadat deze een week heeft geduurd. Vast staat dat klager op 2 juni 2003 de bestreden beslissing is opgelegden dat hij op 3 juni 2003 beklag heeft ingediend, dat op 6 juni 2003 door de beklagrechter is ontvangen.
De beklagrechter had klager derhalve niet-ontvankelijk moeten verklaren in zijn beklag.

Ten overvloede wordt overwogen dat op grond van het bepaalde in de artikelen 53, eerste lid, aanhef onder b en 54, eerste lid aanhef en onder a Bvt een hoor- en mededelingsplicht is neergelegd omtrent de beslissing tot beperking vande bewegingsvrijheid als bedoeld in artikel 33 Bvt.

4. De uitspraak
De beroepscommissie vernietigt de uitspraak van de beklagrechter en verklaart klager alsnog niet-ontvankelijk in zijn beklag.

Aldus gedaan door de beroepscommissie voornoemd, bestaande uit mr. S.L. Donker, voorzitter, mr.drs. F.A.M. Bakker en mr.drs. T.A.M. Louwe, leden, in tegenwoordigheid van mr. E.W. Bevaart, secretaris, op 1 maart 2004

secretaris voorzitter

nummer: 03/2642/TA

betreft: [...], verder klager te noemen.

Verslag van het behandelde ter zitting van de beroepscommissie als bedoeld in artikel 67 van de Beginselenwet verpleging ter beschikking gestelden van 15 januari 2004, gehouden in de penitentiaire inrichtingen Amsterdam.

Samenstelling van de beroepscommissie:
voorzitter: mr. S.L. Donker
leden: mr.drs. F.A.M. Bakker en mr.drs. T.A.M. Louwe.
De beroepscommissie is bijgestaan door de secretaris mr. E.W. Bevaart.

Gehoord zijn klager, en namens het hoofd van FPI De Rooyse Wissel, de heer
[...], jurist bij de inrichting.

Namens het hoofd van genoemde inrichting is - zakelijk weergegeven - het volgende naar voren gebracht.
Volgens het Protocol Urineonderzoek, dat deel uitmaakt van de huisregels van de inrichting, kan onder meer afdelingsarrest volgen in geval van een positieve uitslag van een urineonderzoek. De inrichting volgt het beleid dat demaatregel zal volgen, tenzij er redenen zijn om daarvan af te wijken. De beklagrechter spreekt over elementen van een disciplinaire straf en van afdelingsarrest. Een disciplinaire straf wordt echter niet opgelegd en hetafdelingsarrest is niet bedoeld als straf. Het afdelingsarrest is ook geen afdelingsarrest als bedoeld in artikel 33 Bvt, waarvan sprake is als de verpleegde, die krachtens de huisregels of het verplegings- en behandelingsplan rechtheeft op periodiek verblijf buiten de afdeling, op de afdeling moet blijven. In sommige inrichtingen wordt gesproken van plaatsing in het minimumregime. De bewegingsvrijheid wordt wel beperkt tot de afdeling, zoals bij hetafdelingsarrest als bedoeld in artikel 33 Bvt. Een dergelijke beperking wordt niet in het verplegings- en behandelingsplan opgenomen, maar vloeit voort uit de huisregels en het genoemde protocol. Het gaat om een algemene, vooriedere op gedragsbeïnvloedende middelen positief bevonden verpleegde, geldende regel. De verpleegde wordt daarbij niet beperkt in zijn recht om minimaal vier uur op de afdeling te verblijven.
Als afdelingsarrest is opgelegd, wordt dit wekelijks door het team geëvalueerd. De maatregel blijft in principe van kracht tot een nieuwe urinecontrole een negatieve uitslag oplevert. In de regel volgt om de veertien dagen eennieuwe urinecontrole. In individuele gevallen kan de maatregel eerder beëindigd worden.
Zo nu en dan werd op sommige afdelingen onverplicht, uit onzekerheid altijd een schriftelijke mededeling van een maatregel gedaan. Daarin is nu een lijn getrokken. Er wordt alleen een schriftelijke mededeling gedaan als de wetdaartoe verplicht.
Een verpleegde kan altijd zijn mening geven als hij het ergens niet mee eens is, ook ten aanzien van een beslissing ten aanzien waarvan geen wettelijke hoor- en mededelingsplicht geldt. Deze mening komt terug in de rapportage en dewettelijke aantekeningen.

Door klager is - zakelijk weergegeven - het volgende aangevoerd.
Tot 1 juni 2003 werd altijd een schriftelijke mededeling uitgereikt in geval van weigering mee te werken aan een urinecontrole. Klager heeft die medewerking hangende de behandeling van zijn beklag terzake steeds geweigerd, omdat hijvindt dat niet zorgvuldig uitvoering wordt gegeven aan het Protocol Urineonderzoek. Hij is nog nooit echt positief bevonden op druggebruik.
Klager vindt dat bij het opleggen van een maatregel de mening van de betrokken verpleegde dient te worden gevraagd. Hij heeft meegemaakt dat zijn mening vervormd op papier is gekomen. Hij heeft er dan ook helemaal geen vertrouwen inals er niets op papier komt te staan. Het beleid in de inrichting is onduidelijk. Klager heeft nu weer afdelingsarrest, maar zelfs het personeel vraagt hem mee te gaan koffiedrinken op het plein. Hij heeft geen inzage in derapportage en moet zeker een half jaar wachten op de wettelijke aantekeningen.

secretaris voorzitter

Naar boven