Onderwerp: Bezoek-historie

RSJ S-20/3897/SGA, 26 juni 2020, schorsing
Uitspraakdatum:26-06-2020

Dit onderwerp bevat de volgende rubrieken.

DBT  v

Nummer          S-20/3897/SGA                                 

Betreft [verzoeker]      Datum 26 juni 2020

Uitspraak van de voorzitter van de beroepscommissie van de RSJ op het verzoek van [verzoeker] (hierna: verzoeker)

1. De procedure

De directeur van de locatie Esserheem te Veenhuizen (hierna: de directeur) heeft op 17 juni 2020 beslist verzoeker te degraderen naar het basisprogramma.

Verzoekers raadsman, mr. J.W.E. Luiten, vraagt namens verzoeker om schorsing van de (verdere) tenuitvoerlegging daarvan.

De voorzitter heeft kennisgenomen van de reactie van de directeur op het schorsingsverzoek en van het klaagschrift (Eh-2020-000223).

2. De beoordeling

De voorzitter stelt voorop dat bij een verzoek om schorsing van de tenuitvoerlegging van een beslissing van de directeur slechts ruimte bestaat voor een voorlopige beoordeling. De zaak kan dus niet ten gronde worden onderzocht. De voorzitter beoordeelt alleen of de beslissing waartegen beklag is ingesteld in strijd is met een wettelijk voorschrift of dat deze zodanig onredelijk of onbillijk is dat er een spoedeisend belang is om op dit moment de (verdere) tenuitvoerlegging van die beslissing te schorsen. Naar het oordeel van de voorzitter is dat het geval.

Namens verzoeker wordt gesteld dat de bestreden beslissing onredelijk is. Verzoeker is ten onrechte gedegradeerd vanwege een incidentele ‘rode’ gedraging. Verzoeker stelt dat – tot dit incident – de afgelopen maanden en jaren geen disciplinaire straf aan hem is opgelegd. Zijn gedrag wordt als goed omschreven. Volgens verzoeker had dit structurele positieve gedrag van de afgelopen jaren moeten worden meegewogen.

Bij het nemen van een beslissing tot terugplaatsing van een gedetineerde in het basisprogramma (degradatie) dient de directeur volgens vaste rechtspraak van de beroepscommissie het gedrag te benoemen dat tot de degradatie leidt en een kenbare belangenafweging te maken. Uit de bestreden beslissing blijkt dat verzoekers gedrag op het onderdeel ‘stimuleren en ontmoedigen’ als ’rood’ is aangemerkt. Hierbij is benoemd dat verzoeker disciplinair is gestraft wegens het aantreffen van contrabande in zijn cel, namelijk een mobiele telefoon, twee opladers, een oplaadsnoer en twee tiewraps. De directeur geeft aan dat gelet op het aantal verboden voorwerpen en de aard hiervan, sprake is van meer dan incidenteel ongewenst gedrag. De directeur acht aannemelijk dat verzoeker betrokken is geweest bij het in de inrichting binnenkomen van contrabande.

De voorzitter overweegt dat voor het ‘groene’ gedrag in het geheel niets is benoemd. Uit het bijgevoegde Detentie- en Re-integratieplan volgt dat verzoeker op meerdere punten structureel ‘groen’ gedrag vertoonde. Het is de voorzitter niet gebleken dat dit ‘groene’ gedrag is meegenomen in de door de directeur gemaakte belangenafweging. Naar het voorlopig oordeel van de voorzitter voldoet de door de directeur gemaakte belangenafweging niet aan de daaraan gestelde eisen. De bestreden beslissing is dan ook onvoldoende gemotiveerd en daarmee zodanig onredelijk en onbillijk dat het verzoek zal worden toegewezen.

3. De uitspraak

De voorzitter wijst het verzoek toe en schorst de tenuitvoerlegging van de bestreden beslissing met onmiddellijke ingang tot het moment waarop de beklagcommissie op het onderliggende beklag heeft beslist.

Deze uitspraak is op 26 juni 2020 gegeven door mr. R.H. Koning, voorzitter, bijgestaan door mr. S.C. Vogel, secretaris.

secretaris        voorzitter

Naar boven