Onderwerp: Bezoek-historie

RSJ 98/0133 C, 16 februari 1999, beroep
Uitspraakdatum:16-02-1999

Dit onderwerp bevat de volgende rubrieken.

Urinecontrole  v

Uitspraak

nummer : C 98/133

betreft [klager] datum: 16 februari 1999

De beroepscommissie uit de sectie terbeschikkingstelling van de Centrale Raad voor Strafrechtstoepassing, bedoeld in artikel 67 van de Beginselenwet verpleging ter beschikking gestelden (BVT), heeft kennis genomen van een op 7augustus 1998 bij het secretariaat van de Raad ingekomen beroepschrift van

het hoofd van de t.b.s. kliniek "De Kijvelanden" te Poortugaal,

gericht tegen een uitspraak d.d. 17 juli 1998 van de beklagcommissie uit de commissie van toezicht bij de t.b.s. kliniek "De Kijvelanden" te Poortugaal, gegeven op een klacht van [...], verder te noemen klager,

alsmede van de overige stukken, waaronder de uitspraak waarvan beroep, welke in afschrift aan deze uitspraak is gehecht.

Ter zitting van de beroepscommissie van 29 oktober 1998, gehouden in de penitentiaire inrichtingen (p.i.) "Over-Amstel" te Amsterdam, zijn gehoord klager en namens het hoofd van voormelde inrichting [...]. Hiervan is het aangehechteverslag opgemaakt.

Op grond van de stukken en haar onderzoek overweegt en beslist de beroepscommissie als volgt:

1. De inhoud van het beklag en de uitspraak van de beklagcommissie
Het beklag betreft de verplichte onderwerping aan een wekelijkse urinecontrole sinds 29 mei 1998.

De beklagcommissie heeft het beklag, voorzover de opgelegde maatregel langer duurt dan zes weken na de eerste urinecontrole gegrond verklaard, op de gronden als in de aangehechte uitspraak weergegeven.

2. De standpunten
2.1. Het standpunt van het hoofd van de inrichting
Namens het hoofd van de inrichting is in beroep volhard in het tegenover de beklagcommissie ingenomen standpunt. Voorts is aangegeven dat ter handhaving van de orde en veiligheid in de kliniek het gebruik van drugs of anderegedragsbeïnvloedende middelen niet is toegestaan. Controle op voornoemd gebruik vindt plaats op basis van het "Protocol urinecontrole op gebruik van gedragsbeïnvloedende middelen", bij opname, bij een specifiek vermoeden van gebruikvan voornoemde middelen, steekproefsgewijs en op indicatie, indien de bewoner bekend is met het gebruik van gedragsbeïnvloedende middelen. Op grond van het protocol kan de urinecontrole plaatsvinden zonder dat er sprake is van eenspecifiek vermoeden van gebruik.
Op grond van dossieronderzoek is in de kliniek een geoormerkte groep bewoners vastgesteld, die vanuit hun verleden bekend zijn met het gebruik van voornoemde middelen. Deze groep waartoe klager ook behoort wordt op grond vaneerdergenoemde indicatiestelling -ook zonder specifiek vermoeden van gebruik - thans twee maal per week (ten tijde van het instellen van het beklag was de frequentie een maal per week) gecontroleerd door middel van eenurinecontrole. Na een evaluatie in september 1998 is, nadat opnieuw was vastgesteld dat er drugs aanwezig waren in de kliniek, het beleid aangescherpt en is de controlefrequentie verhoogd van een maal naar twee maal per week.Afgesproken is dat voor de geoormerkte groep, waaronder klager, deze controle voor onbepaalde tijd gehandhaafd zal worden. Dit beleid wordt door deskundigen uit het veld ondersteund. Het opvoeren van het aantal urinecontroles perweek maakt "de pakkans" groter, maar heeft tot nu toe niet het verwachte resultaat opgeleverd. De door de beklagcommissie opgelegde restrictie om de wekelijkse frequentie te beperken tot een periode van zes weken is niet terealiseren; de bespreking van het behandelplan om de zes weken is gezien de personele bezetting niet haalbaar. Bovendien is het ondenkbaar dat iemand binnen een termijn van zes weken zijn verslaving kan overwinnen.
Klager heeft na december 1997 niet meer positief gescoord. Het handhaven van de wekelijkse urinecontroles berustte echter niet op een specifiek vermoeden van gebruik, maar op de in het protocol bedoelde indicatie. Het(aangescherpte) urinecontrolebeleid is niet gedetailleerd in klagers behandelplan opgenomen; evenals bij de overige tot de geoormerkte groep behorende personen staat vermeld dat hij geacht wordt frequent aan de urinecontroles mee tewerken. Het behandelplan heeft de instemming van klager. Bij de halfjaarlijkse bespreking van het behandelplan wordt ook de gang van zaken met betrekking tot de de urinecontrole geëvalueerd. Het beroepschrift richt zich eveneenstegen de beslissing van de beklagcommissie dat een urinecontrole slechts gerechtvaardigd is bij een gebleken aanwezigheid van drugs.

2.2. Het standpunt van klager
Klager heeft daarop geantwoord als tegenover de beklagcommissie. Daaraan heeft hij het volgende toegevoegd. Bij de besprekingen van zijn behandelplan zijn de urinecontroles aan de orde geweest. Eerst was de frequentie een maal pervier weken en later een maal per week. Daarmee heeft hij zich niet uitdrukkelijk akkoord verklaard; de brief waarin een en ander staat vermeld heeft hij slechts in ontvangst genomen.
Klager wordt al jaren achtervolgd door zijn drugsverleden. Daar wil hij vanaf. Hij gebruikt sinds december 1997 geen drugs meer. Hij neemt zelf de verantwoordelijkheid voor zijn gedrag en functioneert volgens de regels die dekliniek hem oplegt. Als je je medewerking weigert, wordt je ernstig beperkt in je bewegingsvrijheid. Dat wil hij niet riskeren. De laatste maanden heeft hij geleerd zich niet aan het systeem te storen . De frequentie van deurinecontroles druist in tegen zijn gevoel; elke keer wordt hij daardoor bevestigd dat hij een rugsverslaafde is, terwijl hij juist hard bezig is zich van dat imago te ontdoen. Hij zou graag zien dat het beleid meer afgestemd wordtop zijn individuele omstandigheden en in zijn behandelplan wordt opgenomen dat de frequentie van controle in de toekomst wordt teruggebracht.

3. De beoordeling
3.1. Ingevolge artikel 24, eerste lid, BVT kan het hoofd van de inrichting, indien dit noodzakelijk is in het belang van de handhaving van de orde of de veiligheid in de inrichting, een verpleegde verplichten urine af te staanten behoeve van een onderzoek van die urine op aanwezigheid van gedragsbeïnvloedende middelen. Blijkens de Memorie van Toelichting (Tweede Kamer, vergaderjaar 1993-1994, 23 445, nr. 3, blz. 35) is dit voorschrift noodzakelijk om hetgebruik in de inrichtingen van gedragsbeïnvloedende middelen zoveel mogelijk tegen te gaan. Artikel 24, eerste lid, BVT geeft derhalve niet alleen de bevoegdheid om een urinecontrole te doen uitvoeren ingeval van een vermoeden vangebruik, maar ook bij wijze van preventieve maatregel, dat wil zeggen ais instrument om een verpleegde van gebruik te weerhouden.

3.2. Gelet op de stukken en het verhandelde ter zitting is voldoende aannemelijk geworden dat de aanwezigheid en het gebruik van drugs de (hoge) frequentie van' de urinecontroles noodzakelijk maakten, in het bijzonder voor degroep bewoners met een drugsverleden, waartoe klager behoort.

3.3. Wel dient, zoals de beklagcommissie heeft overwogen, de verplichting om urine af te staan, aan een bepaalde tijd te worden gebonden, omdat de noodzaak voor het opleggen van die verplichting kan komen te vervallen. In zoverreheeft de beklagcommissie het beklag terecht gegrond verklaard, nu het hoofd van de inrichting aan zijn beslissing om. op de door hem gestelde grond klager (frequent) aan urinecontroles te onderwerpen, geen termijn verbonden heeft.Op gezette tijden dient de noodzaak van deze maatregel desgewenst ook in de beklag/beroepsprocedure getoetst te kunnen worden

3.4. Gelet op het speciale karakter van de kliniek en de bijzondere problemen waarmee deze te kampen heeft, ook op het gebied van drugsgebruik, moet een periode van zes weken waarvoor de maatregel maximaal mag duren, gezien dedoor de kliniek naar voren gebrachte; niet onredelijk of onbillijk te achten bezwaren echter als te kort worden aangemerkt. Bij afweging van alle hiervoor omschreven belangen acht de beroepscommissie een periode van maximaal 6maanden redelijk en billijk. Ten overvloede overweegt zij daarbij dat een dergelijke periode het voor de kliniek mogelijk maakt het toetsen van de noodzaak tot voortzetting van de maatregel te doen plaatsvinden in het kader van dehalfjaarlijkse evaluatie van het behandelingsplan.

3.5. Het beroep tegen de beslissing van de beklagcommissie dat een urinecontrole slechts gerechtvaardigd is bij een gebleken aanwezigheid van drugs, berust naar het oordeel van de beroepscommissie op een verkeerde lezing van dedesbetreffende overweging. Deze dient naar het oordeel van de beroepscommissie aldus gelezen te worden dat in casu de noodzaak van het nemen van de onderhavige maatregel terecht door het hoofd van de inrichting aangenomen kon wordenop grond van de door hem zelf aangevoerde omstandigheden, te weten aanwezigheid van drugs in de inrichting en het behoren van klager tot de groep bewoners met een drugsverleden.

4. De uitspraak
De beroepscommissie verklaart het beroep ongegrond voorzover de beklagcommmissie de maatregel van verplichte onderwerping aan de urinecontroles aan een termijn gebonden heeft;
verklaart het beroep gegrond voor zover deze termijn door de beklagcommissie is vastgesteld op zes weken en vernietigt de uitspraak van de beklagcommissie in zoverre;
bepaalt dat de maatregel van verplichte onderwerping aan de urinecontroles geldt voor de duur van maximaal zes maanden te rekenen vanaf de eerste controle op 29 mei 1998.

Aldus gedaan door de beroepscommissie voornoemd, bestaande uit mr. S.L. Donker, voorzitter, prof. dr. L.A.J.M. van Eck en de heer J. Knol, leden, in tegenwoordigheid van mr. J.M. Hin-Koopmans, secretaris, op 16 februari 1999.

secretaris
voorzitter

Nummer: C 98/133
Betreft: [klager], verder te noemen klager

Verslag van het behandelde ter zitting van de beroepscommissie uit de sectie ter beschikkingstelling van de Centrale Raad voor Strafrechtstoepassing, bedoeld in artikel 67 van de Beginselenwet verpleging ter beschikking gestelden,van 29 oktober 1998, gehouden in de penitentiaire inrichtingen "Over-Amstel" te Amsterdam.

Samenstelling:
voorzitter: mr. S.L. Donker,leden: prof. dr. L.A.J.M. van Eck en de heer J. Knol.
De beroepscommissie is bijgestaan door de secretaris, mr. J.M. Hin-Koopmans

Gehoord is klager. Namens de inrichting is [klager] gehoord.

Door de klager is-zakelijk weergegeven- het volgende verklaard.
Bij de besprekingen van zijn behandelplan zijn de urinecontroles aan de orde geweest. Eerst was de frequentie een maal per vier weken en later een maal per week. Daarmee heeft hij zich niet uitdrukkelijk akkoord verklaard; de briefwaarin een en ander staat vermeld heeft hij slechts in ontvangst genomen.
Klager wordt al jaren achtervolgd door zijn drugsverleden. Daar wil hij vanaf. Hij gebruikt sinds december 1997 geen drugs meer. Hij neemt zelf de verantwoordelijkheid voor zijn gedrag en functioneert volgens de regels die dekliniek hem oplegt. Als je je medewerking weigert, wordt je ernstig beperkt in je bewegingsvrijheid. Dat wil hij niet riskeren. De laatste maanden heeft hij geleerd zich niet aan het systeem te storen . De frequentie van deurinecontroles druist in tegen zijn gevoel; elke keer wordt hij daardoor bevestigd dat hij een drugsverslaafde is, terwijl hij juist hard bezig is zich van dat imago te ontdoen. Hij zou graag zien dat het beleid meer afgestemd wordtop zijn individuele omstandigheden en in zijn behandelplan wordt opgenomen dat de frequentie van controle in de toekomst wordt teruggebracht.

Namens het hoofd van de inrichting is als toelichting en aanvulling op het tegenover de beklagcommissie ingenomen standpunt -zakelijk weergegeven- het volgende verklaard. Ter handhaving van de orde en veiligheid in de kliniek is hetgebruik van drugs of andere gedragsbeïnvloedende middelen niet toegestaan. Controle op voornoemd gebruik vindt plaats op basis van liet "Protocol urinecontrole op gebruik van gedragsbeïnvloedende middelen", bij opname, bij eenspecifiek vermoeden van gebruik van voornoemde middelen, steekproefsgewijs en op indicatie, indien de bewoner bekend is met het gebruik van gedragsbeïnvloedende middelen. Op grond van het protocol kan de urinecontrole plaatsvindenzonder dat er sprake is van een specifiek vermoeden van gebruik.
Op grond van dossieronderzoek is in de kliniek een geoormerkte groep bewoners vastgesteld, die vanuit hun verleden bekend zijn met het gebruik van voornoemde middelen. Deze groep waartoe klager ook behoort wordt op grond vaneerdergenoemde indicatiestelling -ook zonder specifiek vermoeden van gebruik - thans twee maal per week (ten tijde van het instellen van het beklag was de frequentie een maal per week) gecontroleerd door middel van eenurinecontrole. Na een evaluatie in september 1998 is, nadat opnieuw was vastgesteld dat er drugs aanwezig waren in de kliniek, het beleid aangescherpt en is de controlefrequentie verhoogd van een maal naar twee maal per week.

Naar boven