Onderwerp: Bezoek-historie

RSJ R-20/6264/TA, R-20/7236/TA en R-20/7635/TA, 20 oktober 2020, beroep
Uitspraakdatum:20-10-2020

Dit onderwerp bevat de volgende rubrieken.

nummers:       R-20/6264/TA, R-20/7236/TA en R-20/7635/TA

betreft: [klager]            datum: 20 oktober 2020

 

De beroepscommissie als bedoeld in artikel 67 van de Beginselenwet verpleging ter beschikking gestelden (Bvt) heeft kennisgenomen van bij het secretariaat van de Raad ingekomen beroepschriften, ingediend door mr. N.A. Heidanus, namens [klager], verder te noemen klager,

gericht tegen een uitspraak van 4 maart 2020 van de beklagcommissie, een uitspraak van 12 juni 2020 van de beklagcommissie en een uitspraak van 24 juli 2020 van de beklagrechter bij FPC De Pompestichting te Nijmegen, verder te noemen de instelling,

en van de overige stukken, waaronder de uitspraken waarvan beroep, die in afschrift aan deze uitspraak zijn gehecht.

De beroepen R-20/6264/TA en R-20/7236/TA stonden geagendeerd op een geplande zitting van de beroepscommissie van 28 augustus 2020. Toen bleek dat die zitting geen doorgang kon vinden, heeft de beroepscommissie in deze zaken en in de zaak van het beroep R-20/7635/TA (alsnog) afgezien van behandeling ter zitting. Zij heeft partijen in de gelegenheid gesteld schriftelijk hun standpunten kenbaar te maken, ter bevordering van een afdoening van de beroepen binnen een redelijke termijn met inachtneming van de belangen van partijen.

Op grond van haar onderzoek overweegt en beslist de beroepscommissie als volgt:

 

1.         De inhoud van de klachten en de uitspraken van de beklagcommissie en de beklagrechter

Het beklag betreft:

a.         de verlenging van klagers afzonderingsmaatregel per 18 december 2019 (PV 2019/033, thans R-20/6264/TA);
b.         de verlenging van klagers afzonderingsmaatregel per 15 januari 2020 (PV 2020/004, thans R-20/6264/TA);
c.         de verlenging van klagers afzonderingsmaatregel per 12 februari 2020 (PV 2020/005, thans R-20/6264/TA);
d.         de verlenging van klagers afzonderingsmaatregel per 11 maart 2020 (PV 2020/008, thans R-20/7236/TA);
e.         de verlenging van klagers afzonderingsmaatregel per 8 april 2020 (PV 2020/010, thans R-20/7236/TA);
f.          de voortzetting van klagers plaatsing op de afdeling voor intensieve zorg per 23 april 2020 (PV 2020/012, thans R-20/7635/TA);
g.         de verlenging van klagers afzonderingsmaatregel per 6 mei 2020 (PV 2020/013, thans R-20/7635/TA);
h.         de verlenging van klagers afzonderingsmaatregel per 3 juni 2020 (PV 2020/017, thans R-20/7635/TA);
i.          de verlenging van klagers afzonderingsmaatregel per 1 juli 2020 (PV 2020/020, thans R-20/7635/TA).

De beklagcommissie en de beklagrechter hebben de klachten ongegrond verklaard op de gronden als in de aangehechte uitspraken weergegeven.

 

2.         De standpunten van klager en het hoofd van de instelling

Namens klager zijn in beroep de tegenover de beklagcommissie en beklagrechter ingenomen standpunten als volgt toegelicht.

Klagers plaatsing in de Penitentiaire Inrichting (PI) Vught, in afzondering en op de afdeling voor zeer intensieve zorg (ZISZ), is in strijd met de redelijkheid en billijkheid. Klager dient conform de uitspraken van de RSJ op een bijzondere afdeling te worden geplaatst, uit de afzondering. Klagers overplaatsing naar de PI Vught is in strijd met de artikelen 3 en 5 van het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens (EVRM).

In de Extra Beveiligde Inrichting (EBI) kon klager gewoon contact onderhouden met medegedetineerden. Hij kan zich dus probleemloos en correct manifesteren in een gesloten setting, zonder een maatregel van afzondering. De veronderstellingen van FPC Dr. S. van Mesdag zijn zonder redelijke grond opgevoerd. De kliniek heeft het dossier kritiekloos van de vorige kliniek overgenomen.

De behandelcoördinator D. heeft ter zitting bij de beklagcommissie erkend dat klagers plaatsing in afzondering het team verraste. Klager heeft sinds december 2019 geen EVBG-status meer.

Het mantra dat klager geslepen en onbetrouwbaar zou zijn, herhaalt zich steeds, maar niet wordt gemotiveerd wanneer en op welke wijze uit klagers uitspraken geslepenheid en onbetrouwbaarheid blijkt. Klager ontkent heel stellig dergelijk gedrag. Klager heeft in FPC Dr. S. van Mesdag al de mentale en gewenste kentering in zijn gedrag gerealiseerd. Hij is gemotiveerd om zich goed en correct te manifesteren en om heel geleidelijk toe te werken naar een inhoudelijke behandeling en intrinsieke verbetering. De kliniek moet haar stellingen objectief onderbouwen. Klager verblijft inmiddels al een jaar in de Pompestichting, dus er kan niet meer worden geleund op informatie van FPC Dr. S. van Mesdag.

Tot op heden – 27 juli 2020 – is geen beslissing tot verlenging van klagers EVBG status getoond. De brief van de Minister van 31 december 2019 is geen beslissing. Ook is het onbekend wat de datum van een commissiebehandeling is geweest. Het is onduidelijk wie wanneer een verzoek tot verlenging van klagers EVBG-status heeft ingediend. Klager en zijn raadsman zijn niet in de gelegenheid geweest zich hierover uit te spreken.

Verzocht wordt – onder meer – aan klager een tegemoetkoming toe te kennen.

Namens het hoofd van de instelling zijn in beroep de tegenover de beklagcommissie en beklagrechter ingenomen standpunten als volgt toegelicht.

Klager is tijdelijk in de EBI geplaatst. Per 23 oktober 2019 is hij op de ZISZ afdeling geplaatst. Daar verblijven alle bewoners in afzondering, op één na. Klager en het team zijn elkaar sindsdien nog aan het leren kennen. Klager heeft een langdurige forensische en psychiatrische zorg (LFPZ ) en EVBG-status. De Landelijke Adviescommissie Plaatsing (LAP) heeft het gewenste beveiligingsniveau als hoog ingeschat, gelet op klagers hoge recidiverisico en extreme vluchtgevaarlijkheid (klager heeft meerdere ontsnappingen en pogingen daartoe ondernomen). Hij is geslepen en vindingrijk. Er was lange tijd sprake van een schijnaanpassing. Een onttrekking bleek nauwelijks te voorspellen. In geval van onttrekking is het risico op (forse) recidive direct aanwezig. Klagers problematiek is onveranderd en daarmee is ook het risico op ontvluchting onveranderd. Er is geen perspectief op plaatsing in een reguliere LFPZ-voorziening, maar slechts op uitbreiding van de activiteiten buiten de afdeling.

Klagers contact met het personeel is over het algemeen goed, maar uit sommige uitspraken blijkt zijn geslepenheid. Hij is heel doordacht en lijkt elk woord te wegen. Van een spontaan gesprek is geen sprake. In geval van aanwezigheid van een buitenstaander provoceert klager. Hij vertoont splitgedrag door te vertellen dat de geestelijk verzorger zich niet kan vinden in het beleid op de ZISZ-afdeling. In contactmomenten probeert klager zicht te krijgen op de wijze waarop de afdeling is geregeld.

Klager zal tijdens zijn verblijf op de ZISZ-afdeling in afzondering verblijven, gelet op zijn problematiek en de beperkingen, beïnvloedbaarheid en problematiek van zijn medebewoners. Het is niet veilig wanneer zij in elkaars aanwezigheid op de afdeling verblijven. Binnen de ZISZ wordt ernaar gestreefd om klager een zo hoog mogelijke kwaliteit van leven te bieden. Daarbij wordt gekeken hoe klager zich verhoudt tot het team, gemaakte afspraken en eerder functioneren, in het licht ook van de eerdere ontvluchtingen en pogingen daartoe. Het behandelteam weegt de mogelijkheden af om het programma uit te breiden, als dat veilig is. Zo kan klager inmiddels meerdere keren per week gebruikmaken van een crosstrainer en een loopband en wordt er geprobeerd een ruimte te creëren met een breder aanbod aan sportfaciliteiten. Klager kan op het binnenterrein verblijven en wandelen.

Dat klager in de EBI met één medegedetineerde contact had, betekent niet dat klager in de ZISZ-afdeling met medebewoners contact kan onderhouden. Dat is afhankelijk van het moment, de structuur, de getroffen maatregelen en de verschillen in het klimaat en de vormgeving van de gebouwen.

In de beroepszaak met kenmerk R-19/5644/TA is al uitgebreid toegelicht wat de stand van zaken is van klagers EVBG-status en hoe een en ander is verlopen. Dit beroep is ongegrond verklaard. Tegen het toekennen van een EVBG-status staat geen beklag of beroep open.

 

3.         De beoordeling

Klager, aan wie voor de tweede maal een tbs met verpleging van overheidswege is opgelegd, heeft elfmaal tijdens de tenuitvoerlegging van een vrijheidsstraf of tbs-maatregel, geprobeerd te ontvluchten, ook vanuit de EBI. Aan klager is een EVBG-status toegekend. In FPC Dr. S. van Mesdag is hij geplaatst op een ZISZ afdeling. Vanuit deze tbs-instelling is voor hem plaatsing in een LFPZ voorziening aangevraagd. De Minister voor Rechtsbescherming heeft bij beslissing van 6 juli 2018 bepaald dat klager in een LFPZ-voorziening van de Pompestichting met een hoog beveiligingsniveau wordt geplaatst. Het door klager tegen die beslissing ingestelde beroep is bij uitspraak van de beroepscommissie (RSJ 16 januari 2019, R-18/1389/TB) ongegrond verklaard.

Omdat er nog geen plaats vrij was op de ZISZ-afdeling van de LFPZ-voorziening van de Pompestichting is klager, na overplaatsing uit FPC Dr. S. van Mesdag, tijdelijk in de EBI geplaatst van waaruit hij op 23 oktober 2019 is overgeplaatst naar de ZISZ afdeling, afdeling 2A, tevens LFPZ-voorziening. Daar wordt hij afgezonderd.

Klagers beroep tegen zijn plaatsing op de ZISZ-afdeling per 23 oktober 2019, de afzondering per 23 oktober 2019 en de verlenging van de afzondering per 20 november 2019 is ongegrond verklaard (RSJ 26 juni 2020, R-19/5644/TA (hersteluitspraak). Daartoe overwoog de beroepscommissie als volgt:

‘Gelet op klagers voorgeschiedenis en met name de vele (pogingen tot) ontvluchting(en) en in aanmerking genomen dat klager ten tijde van de bestreden beslissingen pas kort op de afdeling 2A verbleef, is de beroepscommissie van oordeel dat de beslissingen onder a en b [de beslissingen van 23 oktober 2019] niet als onredelijk of onbillijk kunnen worden aangemerkt. Tevens is van belang dat klager ten tijde van de bestreden beslissingen een EVBG-status heeft. De omstandigheid dat klager en zijn raadsman daar niet tijdig over zijn ingelicht kan in het licht van de nader gegeven informatie van het hoofd van de instelling niet tot een ander oordeel leiden. Na overplaatsing uit een ander FPC heeft het hoofd van de instelling het belang van het leren kennen van klager door het personeel en het opbouwen van een behandelrelatie met hem mogen laten meewegen. Dat, gelet op klagers vluchtgevaarlijkheid, zeer voorzichtig wordt bezien of zijn vrijheden kunnen worden uitgebreid, rechtvaardigt naar het oordeel van de beroepscommissie ook de verlenging van klagers afzondering als vermeld onder c [de beslissing van 20 november 2019]’.

Deze omstandigheden zijn voor een groot en belangrijk gedeelte ongewijzigd en naar het oordeel van de beroepscommissie bovendien nog steeds relevant. Ook thans geldt dat klager, in elk geval op het moment dat het hoofd van de instelling de beslissingen nam, een EVBG-status had, extreem vluchtgevaarlijk wordt geacht en dat vrijheden voorzichtig opgebouwd moeten worden. Als het behandelteam dat veilig vindt, wordt klagers programma langzaamaan uitgebreid. Klager kan inmiddels een paar keer per week gebruikmaken van een crosstrainer en een loopband, er wordt geprobeerd een ruimte te creëren met een breder aanbod aan sportfaciliteiten en klager kan op het binnenterrein verblijven en wandelen.

Ten opzichte van de vorige uitspraak duurt klagers verblijf op de ZISZ-afdeling en in afzondering wel steeds langer voort. Aangenomen mag worden dat klager en het personeel elkaar inmiddels tot op zekere hoogte hebben leren kennen. Daar staat evenwel tegenover dat klager, ook in de achterliggende periode waarop de bestreden beslissingen betrekking hebben, zorgwekkend gedrag heeft vertoond. Zo heeft hij pogingen gedaan om het behandelend personeel en de geestelijk verzorger tegen elkaar uit te spelen (splitgedrag) en probeert hij in contact met het personeel erachter te komen hoe (het toezicht op) de afdeling is geregeld. Een en ander kan de beslissingen van het hoofd van de instelling tot op heden rechtvaardigen.

Hetgeen in beroep is aangevoerd kan naar het oordeel van de beroepscommissie dan ook niet tot andere beslissingen leiden dan die van de beklagcommissie en de beklagrechter. De beroepen zullen daarom ongegrond worden verklaard.

 

4.         De uitspraak

De beroepscommissie verklaart de beroepen ongegrond en bevestigt de uitspraken van de beklagcommissie en de beklagrechter, met aanvulling van de gronden.

 

 

Aldus gegeven door de beroepscommissie voornoemd, bestaande uit mr. drs. N.C. van Lookeren Campagne, voorzitter, drs. M.R. Daniel MPM en dr. T. Jambroes, leden, in tegenwoordigheid van mr. P. de Vries, secretaris, op 20 oktober 2020.

             

secretaris        voorzitter

Naar boven