Onderwerp: Bezoek-historie

RSJ R-19/5513/GB, 30 maart 2020, beroep
Uitspraakdatum:30-03-2020

Dit onderwerp bevat de volgende rubrieken.

Nummer:         R-19/5513/GB

Betreft: [klager]            datum: 30 maart 2020

De beroepscommissie als bedoeld in artikel 73, eerste lid, van de Penitentiaire beginselenwet (Pbw) heeft kennisgenomen van een bij het secretariaat van de Raad ingekomen beroepschrift, ingediend door mr. T. Sandrk, namens […], verder te noemen klager, gericht tegen een op 6 december 2019 genomen beslissing van de Minister voor Rechtsbescherming (de Minister), en van de overige stukken, waaronder de bestreden beslissing.

Op grond van haar onderzoek overweegt en beslist de beroepscommissie als volgt.

1.         De inhoud van de bestreden beslissing

De Minister heeft klagers verzoek tot overplaatsing naar de gevangenis van de penitentiaire inrichting (p.i.) Nieuwegein afgewezen.

2.         De feiten

Klager is sinds 3 december 2016 gedetineerd. Hij verblijft in de gevangenis van de p.i. Vught.

3.         De standpunten

3.1.      Namens klager is het beroep als volgt toegelicht. Klager heeft verzocht om overplaatsing naar een p.i. in de omgeving van Rotterdam dan wel Nieuwegein, omdat hij dichterbij zijn kinderen gedetineerd wil zijn, zodat zijn kinderen hem makkelijker en vaker kunnen bezoeken. Klager heeft drie kinderen in de leeftijd van anderhalf tot en met acht jaar. Zij wonen in de gemeenten Delft, Dordrecht en Tilburg. Het is voor de verzorgsters van de kinderen lastig om ze bij hun vader te brengen. Klager ontvangt soms maar één keer in de maand bezoek van elk kind. Het reizen gaat gepaard met hoge kosten. Sinds klagers strafoverplaatsing naar de p.i. Vught vertoont hij goed gedrag. Klager wil opnieuw beginnen en zijn laatste jaren in detentie doorbrengen in een p.i. in de buurt van zijn familie.

3.2.      Namens de Minister is de bestreden beslissing als volgt toegelicht.

De inrichting adviseert negatief op klagers verzoek tot overplaatsing, omdat klager nog maar kort een relatie heeft met zijn vriendin. Klager wil na zijn detentie bij haar gaan wonen. Klagers kinderen komen allen op bezoek. Klagers gedrag binnen de p.i. is nog niet stabiel. Dit heeft binnen de p.i. Vught tot diverse disciplinaire straffen en maatregelen geleid.

4.         De beoordeling

4.1.      Klager heeft, zo blijkt uit zijn motivatiebrief van 2 augustus 2019, verzocht om overplaatsing, kort gezegd omdat zijn kinderen hem dan gemakkelijker en vaker kunnen bezoeken.

4.2.      In artikel 25, zevende lid, van de Regeling selectie, plaatsing en overplaatsing van gedetineerden (hierna: de Regeling), is bepaald dat een gedetineerde na veroordeling in beginsel in het arrondissement van vestiging wordt geplaatst. Indien in het arrondissement van vestiging geen gevangenis is aangewezen of geen plaats in een gevangenis in het desbetreffende arrondissement beschikbaar is, wordt de gedetineerde in een gevangenis in een aanpalend arrondissement geplaatst. Klagers vestigingsadres is in Tilburg, gelegen in het arrondissement Zeeland-West-Brabant, waarin (alleen) de p.i. Middelburg is gelegen.

4.3.      Klager is niet gebaat bij plaatsing in de p.i. Middelburg. Hij is overeenkomstig voornoemd uitgangspunt geplaatst in een gevangenis aanpalend aan het arrondissement van vestiging. De inrichting van klagers voorkeur ligt niet in het arrondissement van vestiging en ook niet in een aanpalend arrondissement. Daarom moet sprake zijn van bijzondere omstandigheden om het verzoek tot overplaatsing te kunnen honoreren.

4.4.      Hoewel klager zijn kinderen niet zo vaak ziet als hij zou willen, is niet gebleken dat hij verstoken is van bezoek van zijn kinderen. Uit het selectieadvies blijkt dat klager wekelijks bezoek ontvangt van zijn familie of vriendin(nen). Daarnaast heeft klager ook vier keer gebruikgemaakt van de vader-kind-dagen. Klager stelt dat de reiskosten voor zijn bezoek te hoog zijn, maar heeft dit niet toegelicht. Nu niet duidelijk is waarom de vriendin(nen) en familie van klager de reiskosten niet kunnen dragen en bezoekproblemen in enige mate onvermijdelijk zijn bij het ondergaan van detentie, is de bestreden beslissing, bij afweging van alle in aanmerking komende belangen, niet onredelijk of onbillijk. De beroepscommissie zal het beroep daarom ongegrond verklaren.

5.         De uitspraak

De beroepscommissie verklaart het beroep ongegrond.

Aldus gegeven door de beroepscommissie voornoemd, bestaande uit mr. C. Fetter, voorzitter, J.G.A. van den Brand en drs. M.R. van Veen, leden, in tegenwoordigheid van mr. S. van Noordt, secretaris, op 30 maart 2020.

secretaris        voorzitter

Naar boven