Nummer R-20/6661/GB
Betreft [klager]
Datum 15 oktober 2020
Uitspraak van de beroepscommissie van de RSJ op het beroep van [klager] (hierna: klager)
1. De procedure
De Minister voor Rechtsbescherming (hierna: verweerder) heeft op 16 december 2019 beslist klager te plaatsen in de afdeling voor beheersproblematische gedetineerden (de BPG-afdeling) van de Penitentiaire Inrichting (PI) Vught.
Klager heeft daartegen bezwaar ingesteld. Verweerder heeft op 6 april 2020 het bezwaar ongegrond verklaard.
Klagers raadsman, mr. M.A. Prins, heeft namens klager beroep ingesteld tegen deze beslissing. Op 24 augustus 2020 heeft mr. L.J. Speijdel zich als klagers raadsman gesteld.
De beroepscommissie heeft klager, zijn raadsman en verweerder in de gelegenheid gesteld hun standpunten schriftelijk (nader) toe te lichten.
De beroepscommissie heeft kennisgenomen van het beroepschrift, de reactie van verweerder en de overige stukken.
2. De standpunten in beroep
Standpunt van klager
De bestreden beslissing is gebaseerd op onjuiste en eenzijdige feiten. De geschetste gang van zaken tussen klager en het inrichtingspersoneel van de PI Achterhoek te Zutphen betreft een overdrijving in het nadeel van klager. Er is sprake van een negatieve spiraal in de verstandhouding tussen klager en het inrichtingspersoneel van de PI Achterhoek. Klager wordt naar zijn mening onevenredig hard door het inrichtingspersoneel van de PI Achterhoek aangepakt en als gevolg daarvan ontloopt hij hen wanneer dat kan. Hij is verschillende keren aansprakelijk gehouden voor op zijn meerpersoonscel (MPC) aangetroffen contrabande, terwijl zijn celgenoot kenbaar heeft gemaakt dat de contrabande aan hem toebehoorde en dat klager geen wetenschap had van de aanwezigheid van contrabande op hun MPC. Deze gang van zaken heeft ertoe geleid dat klager het vertrouwen in een rechtvaardig verloop van de procedures binnen de PI Achterhoek is verloren en dat hij weigerde een inhoudelijk gesprek aan te gaan op het moment dat hij een rapport kreeg. Hij wordt toch niet geloofd. Weliswaar heeft klager tegen deze achtergrond geïrriteerd gereageerd op het inrichtingspersoneel van de PI Achterhoek, maar van “zeer agressief” gedrag in fysieke of verbale zin is geenszins sprake geweest. Ook heeft klager de orde, rust en veiligheid binnen de inrichting niet verstoord.
Een plaatsing op de BPG-afdeling is volgens artikel 11 van de Regeling selectie, plaatsing en overplaatsing van gedetineerden (hierna: de Regeling) slechts aan de orde als er sprake is van een ernstig beheersrisico. Uit dit vereiste volgt daarbij dat voldaan moet zijn aan de beginselen van proportionaliteit en subsidiariteit. Vanuit de PI Achterhoek is richting klager op geen enkele wijze gepoogd om – met behulp van minder ingrijpende middelen – de verstandhouding tussen hem en het inrichtingspersoneel te herstellen. Zo had een gesprek met de directeur kunnen plaatsvinden of had het in de rede gelegen als hij in een regime van algehele gemeenschap was geplaatst. In plaats daarvan wordt direct gekozen voor een draconisch middel als plaatsing op een BPG-afdeling. Deze keuze is voorbarig en onevenredig. Verzocht wordt het beroep gegrond te verklaren en aan klager een tegemoetkoming toe te kennen.
Standpunt van verweerder
Verweerder verwijst naar de beslissing van 6 april 2020 en heeft hierop het volgende aangevuld.
Klager heeft voorafgaand aan zijn plaatsing op de BPG-afdeling vanaf september 2019 veertien rapporten aangezegd gekregen. Hij heeft veelvuldig de kans gekregen om zijn gedrag te verbeteren, maar dit heeft niet geleid tot een gedragsverandering.
3. De beoordeling
Klager verbleef sinds 29 mei 2019 in het huis van bewaring (HVB) van de PI Achterhoek. Op 17 december 2019 is hij in de BPG-afdeling van de PI Vught geplaatst, vanwege zijn wangedrag.
Op een BPG-afdeling geldt een individueel regime. Op grond van artikel 11 van de Regeling kunnen in een individueel regime gedetineerden worden geplaatst die niet in staat of ongeschikt zijn om in een regime van algehele of beperkte gemeenschap te functioneren of te verblijven, omdat zij een ernstig beheersrisico vormen. Dit beheersrisico kan het gevolg zijn van:
- hun persoonlijkheid;
- hun gedrag;
- andere persoonlijke omstandigheden;
- de aard van het door hen gepleegde delict; of
- de aard van het delict waarvan zij worden verdacht dit te hebben gepleegd.
Uit het door de directeur opgemaakte selectieadvies van 11 december 2019 volgt dat klager zich liet zien als een man met een kort lontje. Hij vertoonde onacceptabel en antisociaal gedrag. Klager was erg gericht op het inrichtingspersoneel en had moeite met het accepteren van het woord ‘nee’. Klager wilde nergens aan meewerken.
Uit de stukken komt daarnaast naar voren dat klager in de periode van 8 september 2019 tot 11 december 2019 tien keer disciplinair is gestraft, vanwege wangedrag. Dit gedrag kenmerkt zich in hoofdzaak door verbaal agressief gedrag richting het inrichtingspersoneel, het vernielen van rijkseigendommen en het in het bezit hebben van contrabande (handelshoeveelheden softdrugs). Ook eerder tijdens zijn huidige detentie, die aanving op 21 februari 2019, heeft klager vier disciplinaire straffen opgelegd gekregen, vanwege soortgelijke incidenten. Naar aanleiding van deze incidenten heeft de directeur van de PI Grave klager destijds voorgesteld voor een horizontale overplaatsing. Klager is vervolgens op 29 mei 2019 overgeplaatst naar het HVB van de PI Achterhoek.
Klager heeft in het kader van het op zijn MPC aantreffen van contrabande naar voren gebracht dat zijn celgenoot kenbaar heeft gemaakt dat de contrabande aan hem toebehoorde en dat klager geen wetenschap had van de aanwezigheid van contrabande op hun MPC. De beroepscommissie ziet hieromtrent echter onvoldoende aanleiding om te twijfelen aan de juistheid van de informatie in het dossier. De voor dit feit opgelegde disciplinaire straf is in deze procedure niet aan de orde.
Uit een e-mail van de inrichtingspsycholoog blijkt nog dat klager bij het psycho-medisch overleg niet in beeld is voor psychische klachten, maar dat er volgens de gegevens in TULP wel te lezen is dat er rond klager incidenten bekend zijn, zoals hasjinvoer, dealen en schofferend gedrag jegens het inrichtingspersoneel. In klagers situatie is er sprake van beheersproblematiek.
Gelet op voornoemde omstandigheden heeft verweerder in redelijkheid kunnen concluderen dat klager een ernstig beheersrisico vormde. Bij afweging van alle in aanmerking komende belangen, kan de bestreden beslissing dan ook niet als onredelijk of onbillijk worden aangemerkt. De beroepscommissie zal het beroep daarom ongegrond verklaren.
4. De uitspraak
De beroepscommissie verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is op 15 oktober 2020 gedaan door de beroepscommissie, bestaande uit mr. M.J. Stolwerk, voorzitter, mr. A. Jongsma en drs. M.R. van Veen, leden, bijgestaan door mr. S. van Noordt, secretaris.
secretaris voorzitter