Onderwerp: Bezoek-historie

RSJ R-20/7014/GV, 18 augustus 2020, beroep
Uitspraakdatum:18-08-2020

Dit onderwerp bevat de volgende rubrieken.

Nummer          R-20/7014/GV               

Betreft [klager]            Datum 18 augustus 2020

Uitspraak van de beroepscommissie van de RSJ op het beroep van [klager] (hierna: klager)

1. De procedure

De Minister voor Rechtsbescherming (hierna: verweerder) heeft op 12 mei 2020 klagers verzoek tot strafonderbreking afgewezen.

Klagers raadsman, mr. D.A.W. Dekker, heeft namens klager beroep ingesteld tegen deze beslissing.

De beroepscommissie heeft klager, zijn raadsman en verweerder in de gelegenheid gesteld hun standpunten schriftelijk (nader) toe te lichten.

De beroepscommissie heeft kennisgenomen van het beroepschrift, de reactie van verweerder en de overige stukken.

2. De standpunten in beroep

Standpunt van klager

Klager heeft verzocht om strafonderbreking voor twee maanden, (onder meer) in verband met het zoeken naar woonruimte en een (vrijwilligers)baan en het regelen van een bijstandsuitkering. Dit zijn gronden die kunnen leiden tot het verlenen van strafonderbreking. De stelling van verweerder dat klager zijn eigen plan trekt is onjuist. Vanuit de inrichting krijgt klager geen hulp bij de door hem getroffen voorbereidingen op zijn invrijheidstelling. Om die reden bestaat een noodzaak voor het verlenen van strafonderbreking.

Standpunt van verweerder

Voor zover klager praktische voorbereidingen op zijn vrijheidstelling wenst te treffen, kan op grond van artikel 31 van de Regeling tijdelijk verlaten van de inrichting (hierna: de Regeling) incidenteel verlof worden verleend gedurende de laatste drie maanden van de detentieperiode. Daarvan is in klagers geval nog geen sprake. Voor zover klager om strafonderbreking verzoekt in verband met zakelijke belangen, wordt niet voldaan aan het bepaalde in artikel 38 van de Regeling, nu deze zakelijke belangen niet bestonden voor aanvang van klagers detentie. Het huren van een bungalow vanaf 1 mei 2020 en het vinden van werk om dit te bekostigen, betreffen praktische voorbereidingen op klagers invrijheidstelling, waarvoor het verlenen van strafonderbreking niet is bedoeld.

Uitgebrachte adviezen

De directeur van het Justitieel Complex Zaanstad heeft negatief geadviseerd ten aanzien van de verlofaanvraag, omdat het verlenen van strafonderbreking niet is bedoeld voor het door klager aangedragen verlofdoel.

Het Openbaar Ministerie (OM) heeft negatief geadviseerd ten aanzien van de verlofaanvraag, omdat het door klager aangedragen verlofdoel niet valt onder de gronden voor het verlenen van strafonderbreking, zoals genoemd in de Regeling. Daarnaast staat onvoldoende vast dat het verlenen van strafonderbreking noodzakelijk is om zaken ten aanzien van woonruimte en inkomen te regelen.

3. De beoordeling

Klager is sinds 19 januari 2020 gedetineerd. Hij ondergaat een gevangenisstraf in verband met de tenuitvoerlegging van een voorwaardelijke straf. De einddatum van klagers detentie is momenteel bepaald op 14 oktober 2020.

In artikel 34 van de Regeling is bepaald dat strafonderbreking kan worden verleend wegens zodanig bijzondere omstandigheden in de persoonlijke sfeer, dat niet kan worden volstaan met een andere vorm van verlof.

Klager heeft verzocht om strafonderbreking voor de duur van twee maanden, in verband met het regelen van een woonruimte, een (vrijwilligers)baan en een bijstandsuitkering

In zijn verzoek merkt klager verder op dat een operatie aan zijn buikwand vanwege de coronacrisis nog geen doorgang kan vinden en dat de medische dienst in de inrichting onvoldoende oog heeft voor zijn lichamelijke en psychische gezondheid. Daarbij zijn de omstandigheden waaronder klager zijn detentie ondergaat, vanwege de door de Dienst Justitiële Inrichtingen getroffen maatregelen in verband met de verspreiding van het coronavirus, verslechterd, mede omdat zijn deelname aan een penitentiair programma vanaf 2 juni 2020 niet doorgaat. Het is de beroepscommissie onvoldoende duidelijk of klager heeft bedoeld (ook) vanwege deze omstandigheden om strafonderbreking te verzoeken, mede omdat hierover geen adviezen zijn uitgebracht, verweerder hierover niet heeft beslist en klagers raadsman hierover in beroep geen (expliciete) toelichting heeft gegeven. Daarom zal de beroepscommissie dit onderdeel verder onbesproken laten. Voor zover klager wenst te klagen over het medisch handelen van de inrichtingsarts, staat een bemiddelings- en beroepsprocedure open op grond van artikel 28 en 29 van de Penitentiaire maatregel.

Ten aanzien van klagers verzoek om strafonderbreking, overweegt de beroepscommissie, onder verwijzing naar de toelichting op de Regeling (Stcrt. 1998, 247), het volgende. Het algemeen verlof en het regimesgebonden verlof zijn gericht op de voorbereiding van de gedetineerde op de terugkeer in de maatschappij, terwijl bij het incidenteel verlof en de strafonderbreking de humane tenuitvoerlegging van de straf voorop staat. Zowel het incidenteel verlof als de strafonderbreking zien op een tijdelijke en noodzakelijke afwezigheid buiten de inrichting, waarbij sprake is van uitzonderlijke en vaak onverwachte gebeurtenissen in de persoonlijke sfeer van de gedetineerde die een zwaarwegende reden vormen voor verlofverlening. In tegenstelling tot het algemeen verlof, het regimesgebonden verlof en incidenteel verlof, wordt de tenuitvoerlegging van de straf gedurende het verlenen van strafonderbreking opgeschort (artikel 8 van de Regeling). In artikel 34 van de Regeling is de complementaire aard van de strafonderbreking tot uitdrukking gebracht, dat wil zeggen dat strafonderbreking alleen mogelijk is wanneer in een bepaald geval niet kan worden volstaan met een incidenteel verlof.

In het licht van het voorgaande is de beroepscommissie van oordeel dat een strafonderbreking in beginsel niet de aangewezen verlofvorm is voor het door klager aangedragen verlofdoel, dat ziet op de voorbereiding op zijn invrijheidstelling. Hierbij zij in het bijzonder opgemerkt dat de einddatum van klagers detentie met twee maanden zou opschuiven, ingeval zijn verzoek zou worden ingewilligd. Klager heeft overigens niet onderbouwd waarom niet met een andere verlofvorm, zoals een incidenteel verlof, zou kunnen worden volstaan.

Ten aanzien van het eventueel verlenen van incidenteel verlof overweegt de beroepscommissie als volgt. Op grond van artikel 31 van de Regeling kan incidenteel verlof worden verleend om de gedetineerde in de gelegenheid te stellen praktische voorbereidingen op zijn invrijheidstelling te treffen. Het incidenteel verlof wordt slechts verleend indien de invrijheidstelling binnen drie maanden te verwachten valt en de voorbereidingen niet op een andere wijze kunnen worden getroffen.

Klager heeft verschillende stappen ondernomen om zich in praktische zin voor te bereiden op zijn invrijheidstelling. De einddatum van zijn detentie is echter vastgesteld op 14 oktober 2020 en ten tijde van zijn verlofaanvraag diende hij nog zes maanden detentie te ondergaan. Klager heeft niet, althans onvoldoende, onderbouwd waarom het verlaten van de inrichting voor het genoemde verlofdoel op dit moment noodzakelijk is, mede gezien zijn ruime strafrestant en het feit dat de betreffende voorbereidingen (grotendeels) evengoed op andere wijze, al dan niet vanuit de inrichting, kunnen worden getroffen. Aan de voorwaarden voor het verlenen van incidenteel verlof, zoals bedoeld in artikel 31 van de Regeling, is niet voldaan.

Gelet op het voorgaande kan de bestreden beslissing, bij afweging van alle in aanmerking komende belangen, niet als onredelijk of onbillijk worden aangemerkt. Het beroep zal daarom ongegrond worden verklaard.

4. De uitspraak

De beroepscommissie verklaart het beroep ongegrond.

Deze uitspraak is op 18 augustus 2020 gedaan door de beroepscommissie, bestaande uit mr. S. Djebali, voorzitter, F. van Dekken en mr. J.M.L. Niederer, leden, bijgestaan door mr. M.G. Bikker, secretaris.

secretaris        voorzitter

Naar boven