Onderwerp: Bezoek-historie

RSJ R-20/6242/GB, 21 augustus 2020, beroep
Uitspraakdatum:21-08-2020

Dit onderwerp bevat de volgende rubrieken.

Nummer          R-20/6242/GB            

Betreft [klager]

Datum 21 augustus 2020

Uitspraak van de beroepscommissie van de RSJ op het beroep van [klager] (hierna: klager)

1. De procedure

Klager heeft een verzoek gedaan om vanuit de gevangenis van de Penitentiaire Inrichting (PI) Ter Apel in de gevangenis van de locatie De Schie te Rotterdam of in de gevangenis van de PI Nieuwegein te worden geplaatst.

De Minister voor Rechtsbescherming (hierna: verweerder) heeft dat verzoek op 25 februari 2020 afgewezen.

Klagers raadsvrouw, mr. E.R. Coene, heeft namens klager beroep ingesteld tegen deze beslissing.

De beroepscommissie heeft klager, zijn raadsvrouw en verweerder in de gelegenheid gesteld hun standpunten schriftelijk (nader) toe te lichten.

De beroepscommissie heeft kennisgenomen van het beroepschrift, de reactie van verweerder en de overige stukken.

2. De standpunten in beroep

Standpunt van klager

Klager is op 26 juni 2019 ten onrechte in de PI Ter Apel geplaatst. Klager heeft tegen deze beslissing bezwaar gemaakt door middel van het onderhavige verzoek. Klagers fictieve einddatum is thans bepaald op 15 november 2022. Verweerder heeft bij de bestreden beslissing geen rekening gehouden met het feit dat klager nog een lang strafrestant voor de boeg heeft.

Sinds klagers overplaatsing heeft hij bezoek ontvangen van vrienden en familieleden, maar deze bezoekmomenten zijn aanzienlijk afgenomen. Klager ontvangt ook niet meer regelmatig bezoek van zijn moeder, wegens de grote reisafstand en de oplopende bijkomende reiskosten. In de negen maanden dat klager in de PI Ter Apel verblijft, heeft zijn moeder hem slechts één keer kunnen opzoeken. Na dit bezoek bleek dit door haar medische gesteldheid niet voor herhaling vatbaar te zijn. Klager heeft een medische verklaring bij de stukken gevoegd, waaruit blijkt dat het voor zijn moeder onmogelijk is lange reisafstanden af te leggen. Klager wordt in zijn individueel bezoekrecht ex artikel 38 van de Penitentiaire beginselenwet geraakt.

In klagers situatie biedt de mogelijkheid tot het gebruik van Skype geen redelijk alternatief, omdat zijn moeder hier wegens haar leeftijd en geloofsovertuiging geen gebruik van kan maken. Voordelen die vreemdelingen in het strafrecht kunnen hebben in de PI Ter Apel gelden niet voor klager, omdat hij ruim twintig jaar in Nederland woont en de Nederlandse taal vloeiend spreekt. Klager kan – voor wat betreft zijn culturele achtergrond en taalvaardigheid – gelijk worden gesteld met een Nederlander.

De inbreuk op klagers individuele bezoekrecht brengt ook een schending mee van artikel 8 van het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens (EVRM).

Klager heeft tegen het besluit van de Immigratie- en Naturalisatiedienst (IND) tot intrekking van klagers verblijfsrecht een beroepsprocedure en een procedure voor een voorlopige voorziening ingesteld. Beide hebben een redelijke kans van slagen, dus het staat geenszins vast dat klager zal worden uitgezet.

Standpunt van verweerder

Op grond van artikel 20b van de Regeling selectie, plaatsing en overplaatsing van gedetineerden (hierna: de Regeling) is klager geplaatst in de PI Ter Apel. Naast het gegeven dat er in de PI Ter Apel aandacht wordt besteed aan de terugkeer van gedetineerden naar het land van herkomst, wordt er ook een regulier dagprogramma gedraaid. Nu klagers einddatum is bepaald op 15 november 2022, is de beslissing om klager in de PI Ter Apel te plaatsen redelijk te noemen.

Klager heeft geen bezwaarschrift ingediend tegen de beslissing van verweerder om hem in de PI Ter Apel te plaatsen, maar een verzoek gedaan tot plaatsing in een reguliere gevangenis.

Uit de bestreden beslissing blijkt dat klager niet verstoken is van bezoek. Bezoekproblemen zijn inherent aan het gedetineerd zijn. Dat klagers moeder niet of nauwelijks tot reizen in staat is, wordt niet schriftelijk onderbouwd door een arts of behandelaar. Nu klager bezoek ontvangt, is er geen sprake van schending van artikel 8 van het EVRM.

De lopende procedures omtrent klagers verblijfsrecht hebben geen schorsende werking. Als er een besluit komt in de beroepsprocedure of de voorlopige voorziening, dan zal daarnaar worden gehandeld.

3. De beoordeling

Klagers beroep is kennelijk gericht tegen de afwijzing van zijn verzoek van 25 februari 2020. Klager heeft tegen de beslissing van 25 juni 2019 tot plaatsing in de PI Ter Apel immers geen bezwaarschrift ingediend.

Klager verblijft op dit moment in de gevangenis van de PI Ter Apel. Hij wil graag in de gevangenis van de locatie De Schie of in de gevangenis van de PI Nieuwegein worden geplaatst, omdat deze inrichtingen gemakkelijker te bereiken zijn voor zijn familieleden en vrienden.

Op grond van artikel 20b, eerste lid, van de Regeling worden in een inrichting voor strafrechtelijk gedetineerde vreemdelingen (een VRIS-inrichting) gedetineerden geplaatst die geen rechtmatig verblijf hebben in Nederland (in de zin van artikel 8 van de Vreemdelingenwet 2000) en die zijn gedetineerd op grond van:

-           voorlopige hechtenis (door een bevel van gevangenneming of gevangenhouding);

-           een vrijheidsstraf; of

-           een maatregel tot plaatsing in een Inrichting voor Stelselmatige Daders.

Op grond van het derde lid van dit artikel kan hiervan worden afgeweken. Volgens vaste jurisprudentie van de beroepscommissie moet daarvoor echter sprake zijn van uitzonderlijke omstandigheden.

De PI Ter Apel is op dit moment de enige reguliere VRIS-inrichting. Vaststaat dat klager geen rechtmatig verblijf in Nederland heeft. Dat de beroepsprocedure over de beslissing van de IND en het verzoek om een voorlopige voorziening nog lopen, maakt dit niet anders, omdat deze procedures geen schorsende werking hebben. Klager voldoet aan de eisen van artikel 20b van de Regeling en moet dus in beginsel in de PI Ter Apel worden geplaatst.

In deze zaak is geen sprake van zodanig bijzondere omstandigheden dat moet worden afgeweken van artikel 20b, eerste lid, van de Regeling. De bezoekproblemen zijn evenmin voldoende om een schending van artikel 8 van het EVRM aan te nemen.

De beroepscommissie begrijpt dat klager graag bezoek ontvangt, met name van zijn moeder. De bezoekproblemen zijn echter onvoldoende onderbouwd. Klager stelt dat de oplopende bijkomende reiskosten voor zijn moeder te hoog zijn, maar hij heeft dit niet toegelicht. Klager heeft door middel van een medische verklaring inzicht gegeven in de medische omstandigheden die maken dat zijn moeder niet (langer) in staat zou zijn hem te bezoeken. In dit soort situaties bestaat de mogelijkheid om – op grond van artikel 25 van de Regeling tijdelijk verlaten van de inrichting – voor een bezoek aan een niet tot reizen in staat zijnde ouder begeleid incidenteel verlof aan te vragen (omgekeerd bezoek). Verder is niet duidelijk waarom klager niet via Skype met zijn moeder in contact kan komen met hulp van een ander familielid dat wel in staat is om Skype te gebruiken.

Hoewel klager zijn familieleden en vrienden niet zo vaak ziet als hij zou willen, is niet gebleken dat hij verstoken is van bezoek. Uit het selectieadvies blijkt immers dat klager in de PI Ter Apel vanaf juli 2019 wekelijks of eenmaal per twee weken bezoek ontvangt van vrienden dan wel familie. Zijn moeder is driemaal op bezoek geweest. De beroepscommissie ziet geen aanleiding om aan deze informatie te twijfelen. Klagers strafrestant (tot 15 november 2022) is ook niet zodanig lang dat dit tot een ander oordeel zou moeten leiden.

Gelet op het voorgaande en bij afweging van alle in aanmerking komende belangen, kan de bestreden beslissing niet als onredelijk of onbillijk worden aangemerkt. De beroepscommissie zal het beroep daarom ongegrond verklaren.

4. De uitspraak

De beroepscommissie verklaart het beroep ongegrond.

Deze uitspraak is op 21 augustus 2020 gedaan door de beroepscommissie, bestaande uit mr. M.J. Stolwerk, voorzitter, mr. A. Jongsma en mr. M. Iedema, leden, bijgestaan door mr. S. van Noordt, secretaris.

secretaris        voorzitter

Naar boven