Nummer R-20/6118/GA
Betreft [Klager] Datum 18 augustus 2020
Uitspraak van de beroepscommissie van de RSJ op het beroep van de directeur van het Justitieel Complex (JC) Zaanstad (hierna: de directeur)
1. De procedure
[Klager] (hierna: klager) heeft beklag ingesteld tegen de omstandigheid dat klager voorafgaand aan de op 27 juli 2019 opgelegde disciplinaire straf van tien dagen opsluiting in een strafcel (vanwege het bespugen van personeelslid, ingaande op 14 augustus 2019), niet door de directeur is gehoord, alsmede tegen de cumulatie van een drietal disciplinaire straffen (ZS-ZZ-2019-047).
De alleensprekende beklagrechter heeft op 30 januari 2020 het beklag formeel gegrond verklaard, zonder toekenning van een tegemoetkoming. De uitspraak van de beklagrechter is bijgevoegd.
De directeur heeft tegen deze uitspraak beroep ingesteld.
De beroepscommissie heeft in deze zaak aanvankelijk aan partijen laten weten dat zij in de gelegenheid worden gesteld hun standpunt ter zitting naar voren te brengen. De maatregelen die de overheid heeft getroffen in verband met het tegengaan van de verdere verspreiding van het coronavirus leiden ertoe dat het onduidelijk is wanneer behandeling op een zitting weer kan plaatsvinden. Daarom heeft de beroepscommissie in deze zaak alsnog afgezien van behandeling ter zitting en de directeur, klager en zijn raadsman mr. B. Hartman in de gelegenheid gesteld schriftelijk hun standpunt kenbaar te maken. Dit ter bevordering van een afdoening van de zaak binnen een redelijke termijn met inachtneming van de belangen van partijen.
2. De standpunten in beroep
Standpunt van de directeur
Volgens de beklagrechter is niet gebleken dat de directeur voorafgaand aan de uitreiking van de beschikking geprobeerd heeft om klager te horen over het bespugen van het personeelslid. De beklagrechter heeft in zijn uitspraak niet gemotiveerd waarom hij meent dat niet is voldaan aan de hoorplicht, terwijl in de bestreden beschikking is opgenomen dat klager door de directeur is gehoord alvorens de beslissing van de disciplinaire straf is genomen. Er is geen reden om aan deze mededeling te twijfelen.
Standpunt van klager
Door en namens klager is het standpunt, zoals ingenomen tegenover de beklagrechter, in beroep niet nader toegelicht.
3. De beoordeling
De beroepscommissie stelt vast dat uit de schriftelijke mededeling van de oplegging disciplinaire straf inderdaad volgt dat klager door de directeur is gehoord alvorens de beslissing tot oplegging van de disciplinaire straf is genomen. De beroepscommissie gaat uit van de juistheid daarvan. Naar het oordeel van de beroepscommissie is hiermee voldoende komen vast te staan dat klager voorafgaand aan de oplegging van de disciplinaire straf is gehoord. Gelet hierop zal de beroepscommissie het beroep gegrond verklaren, de uitspraak van de beklagrechter voor zover het de gegrondverklaring wegens vormverzuim betreft vernietigen en het beklag in zoverre alsnog ongegrond verklaren.
4. De uitspraak
De beroepscommissie verklaart het beroep gegrond, vernietigt de uitspraak van de beklagrechter voor zover het de gegrondverklaring wegens vormverzuim betreft en verklaart het beklag in zoverre alsnog ongegrond.
Deze uitspraak is op 18 augustus 2020 gedaan door de beroepscommissie, bestaande uit mr. C. Fetter, voorzitter, drs. M.R. van Veen en drs. J.E. Wouda, leden, bijgestaan door mr. M.S. Ferenczy, secretaris.
secretaris voorzitter