Onderwerp: Bezoek-historie

RSJ R-20/6335/GB, 14 september 2020, beroep
Uitspraakdatum:14-09-2020

Dit onderwerp bevat de volgende rubrieken.

 

Nummer          R-20/6335/GB

               

Betreft [klager]

Datum 14 september 2020

 

Uitspraak van de beroepscommissie van de RSJ op het beroep van [klager] (hierna: klager)

 

1. De procedure

Klager heeft een verzoek gedaan tot deelname aan een zogeheten stapeltraject (plaatsing in een Zeer Beperkt Beveiligde Inrichting (ZBBI) gevolgd door deelname aan een penitentiair programma (PP)).

De Minister voor Rechtsbescherming (hierna: verweerder) heeft dat verzoek op 5 maart 2020 afgewezen.

Klagers raadsvrouw, mr. M.W. Bouwman, heeft namens klager beroep ingesteld tegen deze beslissing.

De beroepscommissie heeft klager, zijn raadsvrouw en verweerder in de gelegenheid gesteld hun standpunten schriftelijk (nader) toe te lichten.

De beroepscommissie heeft kennisgenomen van het beroepschrift, de reactie van verweerder en de overige stukken.

2. De standpunten in beroep

Standpunt van klager

Het Openbaar Ministerie (OM) is akkoord met klagers detentiefasering, onder verwijzing naar het advies van de reclassering. Klagers verlofadres is het adres van mevrouw L.S. Zij is werkzaam als jongerenwerker en heeft in 2018 een Verklaring Omtrent Gedrag (VOG) gekregen, waaruit volgt dat er geen bezwaren zijn gebleken. Het is dus onduidelijk waarin de ‘ernstige twijfels’ van de regiopolitie bij het verlofadres zijn gelegen, althans deze bezwaren zijn onvoldoende zwaarwegend.

Klager is bereid zich aan de (bijzondere) voorwaarden voor deelname te houden. De gesprekken bij De Waag zijn in overleg afgebroken, omdat klager geen hulpvraag had. Hij staat echter niet afwijzend tegenover de geïndiceerde behandeling bij Fivoor. Hij is daarvoor aangemeld. Klagers gedrag in de inrichting is goed. Hij heeft de afgelopen periode een zeer positieve ontwikkeling doorgemaakt.

Standpunt van verweerder

De reclassering schatte het recidiverisico op 6 augustus 2019 in als hoog-gemiddeld. Voorts werd aangegeven dat klager in de afgelopen jaren geen behandeling heeft ondergaan, waardoor er nog geen gedragsverandering heeft kunnen plaatsvinden. Klagers behandeling bij De Waag is beëindigd, omdat hij aangaf geen enkele behoefte te hebben aan gesprekken en ook geen hulpvraag te hebben, terwijl behandeling als essentieel onderdeel wordt gezien van klagers re-integratietraject. Het OM is slechts akkoord als aan de voorwaarden van de reclassering wordt voldaan. Dat is dus niet het geval.

Uit het advies van de politie blijkt dat de bewoonster van het verlofadres een verleden heeft met meerdere geweldsincidenten. In het licht van het strafbare feit waarvoor klager is gedetineerd, het feit dat er in detentie in zomer van 2019 een geweldsincident heeft plaatsgevonden en de omstandigheid dat de behandeling ten aanzien van zijn agressie niet van de grond is gekomen door zijn eigen opstelling, is de conclusie dat het verlofadres niet geschikt is niet onredelijk.

3. De beoordeling

Klager is sinds 3 juni 2016 gedetineerd. Hij ondergaat een gevangenisstraf van zeven jaar en zes maanden met aftrek, wegens afpersing, meermalen gepleegd, diefstal met geweld en bedreiging met zware mishandeling en enig misdrijf tegen het leven gericht, meermalen gepleegd. De einddatum van klagers detentie is momenteel bepaald op 2 juli 2021.

Op grond van artikel 2, eerste lid, van de Regeling selectie, plaatsing en overplaatsing van gedetineerden kunnen in een ZBBI gedetineerden worden geplaatst:

-    die een te verwaarlozen vlucht- of maatschappelijk risico vormen;

-    aan wie een vrijheidsstraf van tenminste zes maanden is opgelegd;

-    die, als de veroordeling onherroepelijk is, ten minste de helft van de opgelegde vrijheidsstraf hebben ondergaan;

-    die, als de veroordeling nog niet onherroepelijk is, een tijd in voorlopige hechtenis hebben doorgebracht waarvan de duur ten minste gelijk is aan de helft van de opgelegde gevangenisstraf;

-    die beschikken over een aanvaardbaar verlofadres;

-    die een strafrestant hebben van minimaal zes weken en maximaal zes maanden; en

-    die zijn gepromoveerd.

Op grond van het derde lid van het artikel kunnen gedetineerden ook in een ZBBI worden geplaatst als verweerder akkoord is met een voorstel voor deelname aan een PP. Het verblijf in de ZBBI moet in dat geval direct worden gevolgd door deelname aan het PP en duurt maximaal zes maanden.

Uit de toelichting op dit artikel (Stcrt. 2000, 176) blijkt dat bij plaatsing in een ZBBI de vraag centraal staat of de gedetineerde geschikt is om terug te keren in de samenleving. Dat kan uit verschillende omstandigheden worden afgeleid. Het is bijvoorbeeld van belang of de gedetineerde tijdens zijn huidige detentie al vrijheden heeft genoten, hoe die zijn verlopen en of er (daarna) incidenten zijn geweest. Gelet op het open karakter van een ZBBI moet ook rekening worden gehouden met de persoonlijkheid van de gedetineerde en de aard, zwaarte en achtergrond van het gepleegde delict. Bij dit laatste moeten ook de belangen van slachtoffers en nabestaanden worden meegewogen.

Klagers verzoek is afgewezen, omdat hij niet over een aanvaardbaar verlofadres beschikt en hij een meer dan te verwaarlozen maatschappelijk risico vormt.

De beroepscommissie stelt vast dat klagers recidiverisico in de meest recente reclasseringsrapportage wordt ingeschat als hoog-gemiddeld. Hij is veroordeeld voor meerdere delicten die naar hun aard veel invloed hebben op het slachtoffer. Behandeling is geïndiceerd en nog niet (of pas recent, na de bestreden beslissing) aangevangen. Klager heeft nog geen vrijheden genoten.

Gelet op het voorgaande vormt klager een meer dan te verwaarlozen maatschappelijk risico. De bestreden beslissing kan – bij afweging van alle in aanmerking komende belangen – reeds daarom niet als onredelijk of onbillijk worden aangemerkt. De beroepscommissie zal het beroep dan ook ongegrond verklaren.

4. De uitspraak

De beroepscommissie verklaart het beroep ongegrond.

 

Deze uitspraak is op 14 september 2020 gedaan door de beroepscommissie, bestaande uit

mr. C. Fetter, voorzitter, mr. M.F.A. van Pelt en drs. M.R. van Veen, leden, bijgestaan door mr. P. de Vries, secretaris.

 

 

secretaris        voorzitter

Naar boven