Onderwerp: Bezoek-historie

RSJ R-20/6924/GV, 11 augustus 2020, beroep
Uitspraakdatum:11-08-2020

Dit onderwerp bevat de volgende rubrieken.

Nummer          R-20/6924/GV                        

Betreft [klager]            Datum 11 augustus 2020

Uitspraak van de beroepscommissie van de RSJ op het beroep van [klager] (hierna: klager)

1. De procedure

De Minister voor Rechtsbescherming (hierna: verweerder) heeft op 3 april 2020 klagers verzoek tot strafonderbreking afgewezen. Bij beslissing van 1 mei 2020 (R-20/6593/GV) heeft de beroepscommissie klagers beroep, gericht tegen deze afwijzende beslissing, gegrond verklaard en verweerder opgedragen een nieuwe beslissing te nemen met inachtneming van die uitspraak. Verweerder heeft op 11 mei 2020 klagers verzoek tot strafonderbreking opnieuw afgewezen.

Klagers raadsman, mr. V.S.J. Chorus, heeft namens klager beroep ingesteld tegen deze laatstgenoemde beslissing.

De beroepscommissie heeft klager, zijn raadsman en verweerder in de gelegenheid gesteld hun standpunten schriftelijk (nader) toe te lichten.

De beroepscommissie heeft kennisgenomen van het beroepschrift, de reactie van verweerder en de overige stukken.

2. De standpunten in beroep

Standpunt van klager

Klager verzoekt – in beroep – om strafonderbreking voor de duur van drie maanden teneinde zijn vader te verzorgen. Het is noodzakelijk dat aan klager strafonderbreking wordt verleend, nu sprake is van een situatie in de zin van artikel 36 van de Regeling tijdelijk verlaten van de inrichting (hierna: de Regeling). Enkele maanden geleden was klagers vader met het coronavirus besmet, waarbij hij zich in een zodanig kritieke toestand bevond dat werd verwacht dat hij zou komen te overlijden. Op 10 april 2020 echter heeft klagers vader het ziekenhuis mogen verlaten om in zijn thuisomgeving te herstellen en te revalideren. Thuis heeft hij (intensieve) zorg nodig en mede vanwege zijn hoge leeftijd is onbekend hoelang de herstelperiode zal zijn. Klagers vader vormt een belangrijk persoon in klagers leven en andere personen, zoals klagers moeder, zijn zus en de thuiszorg, zijn niet in de gelegenheid om in de benodigde zorg te voorzien. Bovendien valt het klager zwaar dat hij zijn vader al lange tijd niet heeft kunnen zien. In de bestreden beslissing is te kennen gegeven dat de Penitentiaire Inrichting (PI) zal worden verzocht de mogelijkheden van Skype en/of beeldbellen maximaal te benutten. Vanwege de hoge leeftijd van zijn vader en zijn onbekendheid met deze media, zijn dat echter geen reële alternatieven.

Vanwege nieuwe, onvoorziene feiten en omstandigheden is de grond voor het verzoek om strafonderbreking veranderd. Dat betekent echter geenszins dat een noodzaak voor het verlenen van strafonderbreking ontbreekt. Klager verzoekt om hem alsnog strafonderbreking c.q. incidenteel verlof te verlenen.

Standpunt van verweerder

Naar aanleiding van de uitspraak van de beroepscommissie (RSJ 1 mei 2020, R-20/6593/GV), die strekte tot gegrondverklaring van klagers beroep, is zijn verzoek om strafonderbreking opnieuw afgewezen. Ten behoeve van deze beslissing is de afdeling Individuele Medische Advisering (IMA) gevraagd opnieuw advies uit te brengen. Waar het oorspronkelijke verzoek van klager zag op het bezoeken van zijn vader in het ziekenhuis, heeft zijn vader op 10 april 2020 het ziekenhuis verlaten en verblijft hij op dit moment thuis. Uit de inlichtingen van de huisarts van 29 april 2020 volgt dat er geen aanwijzingen bestaan dat bij klagers vader sprake is van een levensbedreigende situatie of dat hij op korte termijn komt te overlijden. De medisch adviseur acht het verlenen van strafonderbreking op medische gronden dan ook niet geïndiceerd. Hoewel klagers verzoek om zijn vader te ondersteunen begrijpelijk is, is de afwijzing van zijn verlofaanvraag niet als onredelijk aan te merken.

Uitgebrachte adviezen

Ten aanzien van klagers oorspronkelijke verzoek om strafonderbreking zijn de volgende adviezen uitgebracht:

De medisch adviseur van de afdeling IMA achtte op 1 april 2020 het verlenen van strafonderbreking op medische gronden niet geïndiceerd, omdat de noodzaak van klagers aanwezigheid bij de zorg van zijn vader niet aanwezig was. Zijn vader was sinds 19 maart 2020 in het ziekenhuis opgenomen in verband met een ernstige longaandoening. Op dat moment bestond een gerede kans op een spoedig overlijden. Een zogenoemd omgekeerd bezoek achtte de medisch adviseur echter wel geïndiceerd. Bij een bezoek aan zijn vader diende rekening te worden gehouden met de speciale voorschriften die in verband met de coronacrisis op dat moment in het ziekenhuis golden.

De directeur van de PI Alphen te Alphen aan den Rijn adviseerde negatief ten aanzien van de verlofaanvraag, omdat de medisch adviseur het verlenen van strafonderbreking niet geïndiceerd achtte. Er bestond geen reden om van dit advies af te wijken.

De politie heeft onderzoek gedaan naar het verlofadres en dit in orde bevonden. Er werd geadviseerd om aan het verlenen van het verlof een locatiegebod en een verbod op middelengebruik te verbinden.

Ten behoeve van de bestreden beslissing van 11 mei 2020 is de medisch adviseur van de afdeling IMA verzocht opnieuw advies uit te brengen. De medisch adviseur acht op 7 mei 2020 het verlenen van verlof op medische gronden niet langer geïndiceerd. Uit de inlichtingen van de huisarts blijkt dat klagers vader op 10 april 2020 uit het ziekenhuis is ontslagen om thuis aan te sterken. Op 29 april 2020 bestonden er geen aanwijzingen dat bij klagers vader sprake was van een levensbedreigende situatie of dat hij op korte termijn zou komen te overlijden. Niettemin zal klagers vader in verband met zijn verminderde gezondheidstoestand voorlopig niet in staat zijn om klager in de inrichting te bezoeken, daargelaten het feit dat het ontvangen van bezoek, vanwege de huidige in de inrichting getroffen coronamaatregelen, lastig is.

3. De beoordeling

Klager is sinds 22 september 2019 gedetineerd. Hij onderging het onvoorwaardelijke gedeelte van een gevangenisstraf van 210 dagen met aftrek en ondergaat op dit moment een gevangenisstraf van 120 dagen met aftrek, wegens het opzettelijk uitgeven van vals of vervalst geld. Daarna dient hij het voorwaardelijke gedeelte van 60 dagen van eerstgenoemde gevangenisstraf te ondergaan. Verder dient hij op grond van de wet Terwee een vervangende hechtenis van één dag te ondergaan, evenals een vervangende hechtenis van in totaal 82 dagen, vanwege het niet (naar behoren) uitvoeren van een taakstraf. De einddatum van klagers detentie is momenteel bepaald op 16 oktober 2020.

Artikel 34 van de Regeling bepaalt dat strafonderbreking kan worden verleend wegens zodanig bijzondere omstandigheden in de persoonlijke sfeer, dat niet kan worden volstaan met een andere vorm van verlof. Het verlenen van strafonderbreking en incidenteel verlof is mogelijk voor een bezoek aan een in levensgevaar verkerende ouder en in verband met het overlijden van een ouder van de gedetineerde (artikel 36, in samenhang met artikel 23 respectievelijk 24 van de Regeling).

Klager heeft in zijn oorspronkelijke verzoek verzocht om strafonderbreking, zodat hij afscheid kon nemen van zijn vader die op sterven lag, een en ander kon regelen rondom de uitvaart en/of de uitvaart kon bijwonen.

In RSJ 1 mei 2020, R-20/6593/GV is klagers beroep, gericht tegen de afwijzing van dit verzoek, gegrond verklaard. De beroepscommissie heeft daartoe, kort gezegd, overwogen dat de Regeling voor het door klager genoemde verlofdoel – namelijk een bezoek aan zijn in levensgevaar verkerende vader en een bezoek in verband met het (te verwachten) overlijden van zijn vader – zowel voorziet in het verlenen van incidenteel verlof als strafonderbreking. Mede gezien het op 1 april 2020 gegeven advies van de medisch adviseur om een zogeheten omgekeerd bezoek te verlenen, had verweerder onvoldoende gemotiveerd waarom niet kon worden volstaan met een andere vorm van verlof dan strafonderbreking, zoals bedoeld in artikel 34 van de Regeling. Vanwege dit motiveringsgebrek is verweerder opgedragen een nieuwe beslissing te nemen met inachtneming van hetgeen de beroepscommissie in die uitspraak had overwogen. Daarbij is verweerder opgedragen de (toenmalige) mogelijkheid van het verlenen van incidenteel verlof tijdens de coronacrisis bij de beoordeling te betrekken.

Bij beslissing van 11 mei 2020 – de bestreden beslissing – is klagers verzoek opnieuw afgewezen. De medisch adviseur acht op 7 mei 2020 het verlenen van strafonderbreking op medische gronden niet langer geïndiceerd. Uit de inlichtingen van de huisarts blijkt dat klagers vader op 10 april 2020 uit het ziekenhuis is ontslagen om thuis aan te sterken. Eind april 2020 bestonden er geen aanwijzingen dat bij zijn vader sprake was van een levensbedreigende situatie of dat hij op korte termijn zou komen te overlijden.

In het licht van dit advies heeft verweerder in redelijkheid kunnen beslissen dat de noodzaak voor het verlenen van incidenteel verlof dan wel strafonderbreking voor het door klager opgegeven verlofdoel ontbreekt. Daarom kan de bestreden beslissing, bij afweging van alle in aanmerking komende belangen, niet als onredelijk of onbillijk worden aangemerkt. Het beroep zal daarom ongegrond worden verklaard.

Hangende de door klager ingediende beroepen heeft zijn vader het ziekenhuis verlaten om in zijn thuisomgeving te herstellen en te revalideren. Voor zover klager (eerst) in het onderhavige beroep verzoekt om strafonderbreking voor de duur van drie maanden teneinde zijn vader te verzorgen (artikel 36 van de Regeling), dan wel om incidenteel verlof, overweegt de beroepscommissie het volgende. In het geval als het onderhavige, waarbij klager met succes een rechtsmiddel heeft aangewend, als gevolg waarvan sprake is van tijdsverloop en de grond(en) van het verzoek vanwege nieuwe feiten en omstandigheden is/zijn gewijzigd, zal de gedetineerde in beginsel een nieuwe verlofaanvraag moeten indienen, waarbij alle benodigde inlichtingen en adviezen worden ingewonnen en verweerder of de directeur over dit (nieuwe) verzoek om verlof kan beslissen.

Klagers verzoek in beroep valt, zowel wat betreft de grondslag als wat betreft de omvang, buiten de oorspronkelijke omvang van zijn verzoek om strafonderbreking. Alleen op het oorspronkelijke verzoek heeft verweerder in de bestreden beslissing (opnieuw) kunnen beslissen. De beroepscommissie is, gezien hetgeen hiervoor is overwogen, van oordeel dat klager ten aanzien van het eerst in beroep gedane verzoek niet-ontvankelijk dient te worden verklaard in zijn beroep.

4. De uitspraak

De beroepscommissie verklaart klager niet-ontvankelijk in het beroep, voor zover dit beroep ziet op het verzoek om strafonderbreking dan wel incidenteel verlof teneinde zijn vader te verzorgen.

De beroepscommissie verklaart het beroep voor het overige ongegrond.

Deze uitspraak is op 11 augustus 2020 gedaan door de beroepscommissie, bestaande uit mr. M. Iedema, voorzitter, F. van Dekken mr. M.J. Stolwerk, leden, bijgestaan door mr. M.G. Bikker, secretaris.  

secretaris        voorzitter

Naar boven