Onderwerp: Bezoek-historie

RSJ R-20/6899/JA, 12 augustus 2020, beroep
Uitspraakdatum:12-08-2020

Dit onderwerp bevat de volgende rubrieken.

Nummer          R-20/6899/JA              

Betreft [klager]            Datum 12 augustus 2020

Uitspraak van de beroepscommissie van de RSJ op het beroep van [klager], geboren op 15 maart 1999 (hierna: klager)

1. De procedure

Klager heeft beklag ingesteld tegen:

a.  het niet verlenen van verlof (TE 2020/21);

b.  het stopzetten van zijn behandeling sinds 23 december 2019 (TE 2020/22); en

c.  het verlenen van begeleid verlof in plaats van onbegeleid verlof (TE 2020/25-26).

De beklagcommissie bij de Justitiële Jeugdinrichting (JJI) Teylingereind te Sassenheim heeft op 23 april 2020 beklag a. en c. ongegrond verklaard en klager niet-ontvankelijk verklaard in beklag b. De uitspraak van de beklagcommissie is bijgevoegd.

Klager heeft tegen deze uitspraak beroep ingesteld.

De beroepscommissie heeft klager, zijn raadsman mr. J.C.B. Dionisius, en de directeur van de JJI Teylingereind (hierna: de directeur) in de gelegenheid gesteld hun standpunten schriftelijk (nader) toe te lichten.

2. De standpunten in beroep

Standpunt van klager

De beroepscommissie heeft klagers beroep tegen de intrekking van een eerder verleende verlofmachtiging gegrond verklaard (RSJ 12 februari 2020, R-19/5427/JV). De machtiging werd daarmee weer van kracht. Het is vervolgens echter niet gelukt om beweging te krijgen in klagers verlof- en behandeltraject. Daar komen deze klachten uit voort.

Beklag a.

De verlofmachtiging van 26 november 2019 was administratief ‘verdwenen’. Daarom moest een nieuwe aanvraag in het systeem worden ingevoerd. Daarop zou Divisie Individuele Zaken (DIZ) een nieuwe machtiging kunnen verlenen. Nu de machtiging op 12 februari 2020 weer ‘herleefde’ is volstrekt onduidelijk waarom DIZ een nieuwe machtiging zou moeten verlenen. Daarnaast is onduidelijk welke gewijzigde omstandigheden maakten dat er een nieuw verlofplan moest worden opgesteld. Klagers rol bij de verkeerd verlopen verloven is immers van geringe betekenis geweest. In september 2019 waren die incidenten bovendien al bekend bij de inrichting. Toch werd op 1 november 2019 een verlofplan opgesteld. Van gewijzigde omstandigheden nadien is geen sprake. Dat volgt ook uit het nieuwe verlofplan van 28 februari 2020 dat geen blijk geeft van gewijzigde omstandigheden. Gelet op dit alles was de directeur niet bevoegd klagers verloven te beperken, ook niet op basis van artikel 39 van het Reglement justitiële jeugdinrichtingen (hierna: het Reglement). 

Beklag b.

Er is geen duidelijk startpunt van de zevendagentermijn. Weliswaar krijgt hij sinds 23 december 2019 geen behandeling, maar dat staat of valt met het uitvoeren van een verlofplan. Daarop zag de eerder genoemde uitspraak van de beroepscommissie van 12 februari 2020. Dat was een nieuwe omstandigheid. Het beklag is ingesteld op 15 februari 2020 en daarmee tijdig. Door de onterechte intrekking van zijn verloven, stagneert klagers behandeling. Hij ervaart de PIJ-maatregel daardoor meer als een kale detentie.

Beklag c.

De directeur was niet bevoegd nadere voorwaarden aan klagers verlof te verbinden, omdat er geen sprake was van gewijzigde omstandigheden. Gelet op klagers geringe rol bij de verkeerd verlopen verloven, is het bovendien onredelijk om hem eerst enkele keren met begeleid verlof te laten gaan, in aanmerking nemende dat hij reeds een machtiging voor onbegeleid verlof had.

Standpunt van de directeur

Beklag a.

Er was sprake van gewijzigde omstandigheden sinds de verlening van de verlofmachtiging op 26 maart 2019 en de herleving daarvan op 12 februari 2020. De verhoudingen tussen klager en zijn begeleiders en behandelaar waren gewijzigd. Door het tijdsverloop moest het nieuwe uitgangspunt worden beoordeeld. Het was dan ook van groot belang om een actueel verlofplan, een actuele risicotaxatie en een actueel risicomanagementplan op te stellen. Dit werd ook verlangd door DIZ. Dat de nieuwe verlofmachtiging qua inhoud niet wezenlijk anders is, betekent nog niet dat geen sprake was van gewijzigde omstandigheden.

Beklag b.

Aan klager is wel degelijk behandeling aangeboden. Dit betreft niet alleen de deelname aan groepsactiviteiten, maar ook gesprekken met behandelaren. De frequentie daarvan is altijd gelijk gebleven. Door klagers gewijzigde verlofstatus was de inhoud anders, maar dat doet daaraan niet af. Ook na december 2019 heeft klager nog gesprekken gevoerd met de schematherapeut.

Beklag c.

Gelet op de gewijzigde omstandigheden, was de directeur bevoegd nadere voorwaarden te verbinden aan klagers verloven, zoals het starten met begeleid verlof. Het is weliswaar vervelend dat klager lang heeft moeten wachten voordat zijn verlof opnieuw werd opgestart, maar de inrichting heeft alles op alles gezet om dat zo snel en zo verantwoord mogelijk te realiseren.

3. De beoordeling

Klager heeft verzocht het beroep mondeling te mogen toelichten. Dit verzoek is niet onderbouwd, terwijl de stukken voldoende informatie bevatten om het beroep te kunnen beoordelen. De beroepscommissie wijst het verzoek daarom af.

Beklag b. (niet-ontvankelijk in beklag)

De beroepscommissie stelt allereerst vast dat beklag b. blijkens het klaagschrift is gericht tegen de situatie die per 23 december 2019 bestond. De beklagcommissie heeft klager dan ook terecht niet-ontvankelijk verklaard in zijn beklag. Overigens blijkt uit de inlichtingen van de directeur dat klagers behandeling niet in het geheel is stopgezet, maar slechts voor zover deze in het kader van het verlenen van vrijheden stond.

Klagers verloven

De beklagonderdelen a. en c. zien erop dat de inrichting klagers verloven na de herleving van de verlofmachtiging – waartoe in de uitspraak van de beroepscommissie van 12 februari 2020, R-19/5427/JV, is overwogen: “Daarmee is de eerder verleende verlofmachtiging dus weer van kracht.” – niet direct heeft vormgegeven zoals dat volgens klager had gekund. In de (meest recente) verlofmachtiging van 26 november 2019 werd immers al voorzien in onbegeleide verloven. De inrichting heeft echter eerst een nieuw verlofplan opgesteld, op grond waarvan klager eerst enkele begeleide verloven zou genieten en dat met ingang van 12 maart 2020.

Intrekking van iedere vorm van verlof vanaf 12 februari 2020 (beklag a.)

Klager genoot tot aan de intrekking van de machtiging (begeleide) verloven en naar aanleiding van de evaluatie daarvan was kort voor de intrekking een machtiging voor onbegeleid verlof afgegeven. De intrekking van die machtiging heeft de beroepscommissie in de uitspraak van 12 februari 2020 als onredelijk en onbillijk aangemerkt. Daartoe overwoog zij:

Uit het dossier en het verhandelde ter zitting is duidelijk geworden dat de inrichting al in september 2019 op de hoogte was van de verkeerd verlopen verloven (althans van het tweede verkeerd verlopen verlof). Dat had aanleiding moeten vormen om contact op te nemen met de […] DIZ. Verweerder had dan nader onderzoek kunnen doen, terwijl de directeur de verloven tijdelijk had kunnen intrekken. Op grond van artikel 14 van de Regeling [verlof en STP jeugdigen], in verbinding met artikel 36 en 39 van het Reglement […], kon de directeur dat immers ook doen terwijl de machtiging (voor de begeleide verloven) nog niet was ingetrokken.

Een en ander is echter niet gebeurd. Pas eind november 2019, nadat de machtiging voor onbegeleide verloven is afgegeven, heeft de inrichting verweerder geïnformeerd over de incidenten. Het is begrijpelijk dat verweerder vervolgens nader onderzoek heeft willen doen, maar nu deze informatie al veel langer bekend was, is de onmiddellijke intrekking van de verlofmachtiging disproportioneel. Daarbij is ook van belang dat het dossier, zoals dat er nu (alweer enkele maanden later) ligt, geen aanknopingspunten biedt voor de conclusie dat klager zelf een (grote) rol heeft gehad in de verkeerd verlopen verloven en evenmin voor de conclusie dat klager zonder begeleiding in zijn vaders kapperszaak is geweest.

Met de gegrondverklaring en de vernietiging van de bestreden beslissing was, zoals de beroepscommissie overwoog, de verleende verlofmachtiging weer van kracht. Het was op dat moment dus ook niet aan de DIZ om de machtiging te heroverwegen of om een nieuw verlofplan te verlangen. Dat de machtiging op dat moment “administratief verdwenen” was, zoals de directeur aan de advocaat van klager heeft geschreven, maakt dat niet anders en kan in ieder geval niet voor rekening en risico van klager worden gebracht.

Het hiervoor overwogene neemt niet weg dat de directeur wel (zelfstandig) bevoegd was om desondanks de verloven tijdelijk in te trekken, zoals de beroepscommissie in de aangehaalde uitspraak ook overwoog. Met inachtneming van alle omstandigheden van het geval, zoals gebleken uit deze beroepszaak en uit de beroepszaak die heeft geleid tot de uitspraak van 12 februari 2020, moet het gebruik maken van die intrekkingsbevoegdheid tot 12 maart 2020, in dit specifieke geval als onredelijk en onbillijk worden aangemerkt. Voor dat oordeel zijn de volgende omstandigheden van belang.

Klager heeft, door omstandigheden die (in overwegende mate) niet voor zijn rekening en risico komen, al geruime tijd geen (begeleid) verlof genoten. Dat betekent dat sprake was van een serieuze vertraging van zijn resocialisatietraject. Hij had op grond van het verlofplan van maart 2019 al begeleide verloven genoten, terwijl er op grond van het verlofplan van 26 november 2019 ook al een machtiging was verleend voor onbegeleid verlof. Het nieuwe verlofplan van 28 februari 2020 ziet er nagenoeg hetzelfde uit als het eerdere. Gelet op het hiervoor ten aanzien van de machtiging overwogene stonden de directeur ook andere middelen ten dienste die zowel recht deden aan het tijdsverloop sinds de intrekking als tegemoet kwamen aan de rechten van klager.

Anders geformuleerd had de directeur, naar het oordeel van de beroepscommissie, op zo kort mogelijke termijn – waarbij te denken valt aan een periode van een week, maximaal twee weken – ook verlof onder begeleiding kunnen toestaan. Weliswaar brengt ook een begeleid verlof bepaalde verantwoordelijkheden en risico’s met zich mee, maar die zijn aanzienlijk beperkter dan bij een onbegeleid verlof. Daarbij komt dat de termijn tussen 12 februari 2020 en de datum van feitelijke hervatting van de verloven – 12 maart 2020 – in de gegeven omstandigheden, en in aanmerking nemende dat klager een jeugdige is, ook (veel) te lang is.

De beroepscommissie zal het beroep inzake beklag a. dus gegrond verklaren en de uitspraak van de beklagcommissie in zoverre vernietigen. Zij zal beklag a. alsnog gegrond verklaren. Nu de rechtsgevolgen van de bestreden beslissing niet meer ongedaan zijn te maken, ziet de beroepscommissie aanleiding om aan klager een tegemoetkoming toe te kennen van € 50,-.

Onbegeleid verlof vanaf 12 februari 2020 (beklag c.)

De beroepscommissie begrijpt klagers wens om vanaf 12 februari 2020 ook direct te starten met onbegeleide verloven. Het feit dat een machtiging daartoe is afgegeven, betekent echter niet per se dat direct onbegeleide verloven verleend hadden moeten worden. De directeur is, op grond van artikel 39 van de Regeling, namelijk bevoegd om nadere voorwaarden te verbinden aan een (reeds verleend) verlof. De beroepscommissie vindt het niet onredelijk of onbillijk dat de directeur aan de eerste verloven begeleiding heeft verbonden. Voor dat oordeel is het volgende van belang.

Hoewel het (hoofdzakelijk) niet aan klager is te wijten, is duidelijk dat hij in februari al bijna drie maanden niet met verlof was geweest. De laatste verloven die klager had genoten, waren – zo begrijpt de beroepscommissie – begeleide verloven. Het is daarom begrijpelijk dat de directeur eerst (kort) onderzoek wilde doen, voordat aan klager onbegeleid verlof zou worden verleend. De beroepscommissie zal het beroep inzake beklag c. dus ongegrond verklaren en de uitspraak van de beklagcommissie in zoverre bevestigen met aanvulling van de gronden.

4. De uitspraak

De beroepscommissie verklaart het beroep inzake beklag a. gegrond, vernietigt in zoverre de uitspraak van de beklagcommissie en verklaart dit beklag alsnog gegrond. Zij kent aan klager een tegemoetkoming toe van €50,-.

De beroepscommissie verklaart het beroep inzake beklag b. en c. ongegrond en bevestigt in zoverre de uitspraak van de beklagcommissie met aanvulling van de gronden.

Deze uitspraak is op 12 augustus 2020 gedaan door de beroepscommissie, bestaande uit mr. P. de Bruin, voorzitter, E. Lucas en T. Jambroes, leden, bijgestaan door mr. P. de Vries, secretaris.

secretaris        voorzitter

Naar boven