Onderwerp: Bezoek-historie

RSJ R-20/7153/GB, 7 september 2020, beroep
Uitspraakdatum:07-09-2020

Dit onderwerp bevat de volgende rubrieken.

 

Nummer          R-20/7153/GB

    

           

Betreft [klager]

Datum 7 september 2020

 

Uitspraak van de beroepscommissie van de RSJ op het beroep van [klager] (hierna: klager)

 

1. De procedure

Klager heeft een verzoek gedaan tot deelname aan een penitentiair programma (PP).

De Minister voor Rechtsbescherming (hierna: verweerder) heeft dat verzoek op 2 juni 2020 afgewezen.

Klagers raadsman, mr. L.J.B.G. van Kleef, heeft namens klager beroep ingesteld tegen deze beslissing.

De beroepscommissie heeft klager, zijn raadsman en verweerder in de gelegenheid gesteld hun standpunten schriftelijk (nader) toe te lichten.

De beroepscommissie heeft kennisgenomen van het beroepschrift, de reactie van verweerder en de overige stukken.

 

2. De standpunten in beroep

Standpunt van klager

Het Openbaar Ministerie (OM) heeft kenbaar gemaakt in de zaak van klager aanvullend bewijs te hebben en dit bewijs zou – in de visie van het OM – ertoe kunnen leiden dat klager een langere straf opgelegd krijgt. Het OM heeft ook laten weten het gerechtshof te zullen verzoeken de voorlopige hechtenis van klager te laten continueren. Verweerder verbindt daaraan – volgens de bestreden beslissing – de conclusie dat de kans aanwezig en reëel is dat klager niet op de fictieve einddatum van zijn detentie uit detentie zal worden ontslagen en dat klagers ontslagdatum daarmee niet vaststaat. Het is niet aan verweerder om dergelijke conclusies te trekken. Het is aan de rechter om over de waarde van het aanvullend bewijs te oordelen en om te beoordelen of dit van enige invloed is op de straf die aan klager is opgelegd. Het is ook aan de rechter om een beslissing te nemen op het verzoek van het OM de voorlopige hechtenis te continueren. Verweerder heeft met zijn conclusie een voorschot genomen op de beslissing van de rechter. Verweerders stelling dat klagers ontslagdatum fictief is, is onjuist. Klagers voorlopige hechtenis zal op 27 september 2020 worden geschorst. Daarmee staat klagers ontslagdatum uit detentie vast. Verweerder dient het verzoek tot deelname aan een PP te beoordelen aan de hand van de uitgebrachte adviezen en niet aan de hand van de wens van het OM hoe het verloop van de strafzaak eruit komt te zien. Verweerder heeft onvoldoende feitelijk onderbouwd waarom de ontslagdatum dusdanig fictief is, dat deze niet langer als uitgangspunt kan worden genomen. Verweerder kan in de bestreden beslissing niet slechts met een verwijzing naar het standpunt van het OM volstaan.

Verweerder concludeert – op basis van het reclasseringsrapport – dat er een recidiverisico aanwezig is. Deze conclusie is feitelijk onvoldoende onderbouwd, omdat uit het selectieadvies blijkt dat de reclassering klager een geschikte kandidaat acht voor deelname aan een PP. Het risico op onttrekking aan de voorwaarden is gemiddeld tot hoog, maar dit ingeschatte risico ziet niet zonder meer op het risico dat klager recidiveert. Het door het OM ingeschatte recidiverisico is ook onvoldoende feitelijk onderbouwd. Het OM somt een hele rits aan causale verbanden op, terwijl ieder feit ter onderbouwing van deze verbanden ontbreekt. Het deelnemen aan een PP kan het recidiverisico ondervangen, omdat klager zich dient te melden, een enkelband dient te dragen en zich dient te houden aan algemene voorwaarden. Klager is bereid zich aan alle voorwaarden te houden.

Klager bevindt zich al geruime tijd in detentie en is tijdens zijn detentie van goed gedrag. De afwijzing van deelname aan een PP maakt een ongerechtvaardigde inbreuk op klagers persoonlijke levenssfeer ex artikel 8 van het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens (EVRM).

 

Standpunt van verweerder

Klagers verzoek om deelname aan een PP is om twee redenen afgewezen. Klagers ontslagdatum uit detentie staat niet vast, omdat het OM heeft laten weten het gerechtshof te gaan verzoeken klager op de fictieve einddatum van zijn detentie niet in vrijheid te stellen. De reclassering acht daarnaast een risico op recidive en een risico op onttrekken aan detentie aanwezig. Bij een onttrekking aan detentie zal de rechtsgang in hoger beroep schade oplopen.

Verweerder heeft hangende beroep bij het OM navraag gedaan. Het OM heeft het gerechtshof op de regiezitting verzocht klager op de datum van fictieve voorwaardelijke invrijheidsstelling (VI) niet in vrijheid te stellen, omdat het OM in hoger beroep een veel hogere strafeis zal neerleggen. Het gerechtshof heeft tijdens de regiezitting van 29 juni 2020 besloten dat klagers voorlopige hechtenis niet zal worden opgeheven op de datum van de fictieve VI (hetgeen klager meent), maar dat zijn voorlopige hechtenis op deze datum wel zal worden geschorst. Deze nieuwe informatie hangende beroep brengt mee dat klagers ontslagdatum uit detentie is bepaald op 27 september 2020.

De reclassering en de vrijhedencommissie achten klager geschikt voor deelname aan een PP. Klager vertoont in de inrichting goed gedrag en een algemeen verlof van klager is goed verlopen.

In een eerder uitgebracht reclasseringsadvies – ten behoeve van het Detentie- en Re-integratieplan (D&R-plan) – wordt het recidiverisico op basis van het delictverleden en de mogelijke risicofactoren ingeschat als gemiddeld. De reclassering komt in het reclasseringsadvies PP tot de conclusie dat er risico’s bestaan op de leefgebieden financiën en sociaal netwerk en deze worden als delictgerelateerd aangemerkt. Het risico op het onttrekken aan de voorwaarden schat de reclassering in als gemiddeld tot hoog, aangezien klager zich niet heeft gehouden aan de schorsingsvoorwaarde van de rechtbank dat hij zich niet aan zijn berechting zou onttrekken. De dag voor de uitspraak in eerste aanleg ontving het OM de informatie dat klager wilde vluchten. De rechtbank heeft – gelet op het vluchtgevaar – onmiddellijk bevolen de schorsing van de voorlopige hechtenis op te heffen. Het is niet gelukt klager direct aan te houden en klager is niet verschenen bij de uitspraak van de rechtbank op 26 februari 2019. Klager is op 2 april 2019 aangehouden en heeft bij zijn aanhouding gepoogd te vluchten. Hoewel klager in staat is gebleken om zich aan de reclasseringsvoorwaarden te houden, kan de reclassering op basis van het vermelde vluchtgevaar niet uitsluiten dat klager zich aan voorwaarden zal onttrekken.

Het belang van de veiligheid in de samenleving weegt zwaarder dan het belang van klager tot deelname aan een PP, waaraan vergaande vrijheden zijn verbonden. De stelling van klager dat met de afwijzing van zijn verzoek artikel 8 EVRM wordt geschonden, is niet onderbouwd.

 

3. De beoordeling

Klager is na een schorsing – gedurende bijna een jaar – van de voorlopige hechtenis sinds 2 april 2019 wederom gedetineerd. Hij ondergaat een gevangenisstraf van drie jaren met aftrek, wegens overtreding van de Opiumwet en deelname aan een criminele organisatie. De (fictieve) einddatum van klagers detentie is momenteel bepaald op 28 september 2020.

Op grond van artikel 4 van de Penitentiaire beginselenwet (Pbw) en artikel 7 van de Penitentiaire maatregel (Pm) komen voor deelname aan een PP gedetineerden in aanmerking:

-    aan wie een onvoorwaardelijke vrijheidsstraf van tenminste zes maanden is opgelegd;
-    die vijf zesde deel van de opgelegde vrijheidsstraf hebben ondergaan;
-    die een strafrestant hebben van minimaal vier weken en maximaal een jaar;
-    die beschikken over een aanvaardbaar verblijfadres; en
-    die hebben verklaard om bereid te zijn zich te houden aan de voorwaarden van het PP.

Op grond van deze artikelen spelen ook de volgende aspecten een rol:

-    de aard, zwaarte en achtergrond van het gepleegde delict;
-    het detentieverloop (waaronder het gedrag van de gedetineerde, het nakomen van afspraken door de gedetineerde en zijn gemotiveerdheid);
-    het gevaar voor recidive;
-    de mate waarin de gedetineerde in staat zal zijn om te gaan met de vrijheden tijdens zijn deelname aan het PP;
-    de geschiktheid van de gedetineerde voor deelname aan een PP;
-    de mate van onzekerheid over de datum van invrijheidstelling; en
-    eventuele andere omstandigheden die zich tegen deelname verzetten.

Bij de beoordeling moeten ook de belangen van slachtoffers en nabestaanden worden meegewogen.

Klagers verzoek is afgewezen, omdat zijn ontslagdatum uit detentie niet vaststaat en de reclassering een risico op recidive en het onttrekken aan detentie aanwezig acht.

Uit klagers registratiekaart blijkt dat de (fictieve) einddatum van klagers detentie thans is vastgesteld op 28 september 2020, zodat zijn strafrestant op dit moment minder dan een jaar bedraagt. Op basis daarvan komt hij dus in aanmerking voor deelname aan een PP. Ook uit de meest recente inlichtingen van verweerder komt naar voren dat klagers voorlopige hechtenis na die datum niet zal voortduren.

Klager heeft één keer algemeen verlof genoten en zijn gedrag in de inrichting is goed.

Daartegenover staat dat een schorsing van klagers voorlopige hechtenis niet zonder problemen is verlopen. Klagers voorlopige hechtenis is op 9 april 2018 door de rechtbank Den Haag geschorst met als schorsingsvoorwaarde dat klager zich niet aan zijn berechting zou onttrekken. De rechtbank Den Haag heeft bij beslissing van 25 februari 2019 bevolen de schorsing op te heffen gelet op het vluchtgevaar. Een poging om klager direct daarna aan te houden is niet gelukt en klager is op 26 februari 2019 niet verschenen op de zitting waarin er in zijn strafzaak mondeling uitspraak werd gedaan. Klager is op 2 april 2019 door de politie aangehouden en heeft bij zijn aanhouding gepoogd te vluchten.

Uit het reclasseringsadvies van 8 april 2020 blijkt dat de reclassering het risico op recidive inschat als gemiddeld en het risico op onttrekken aan voorwaarden inschat als gemiddeld tot hoog. Hoewel klager eerder in staat is gebleken om zich aan reclasseringsvoorwaarden te houden, kan de reclassering op basis van het vluchtgevaar niet uitsluiten dat klager zich aan voorwaarden zal onttrekken, temeer omdat het OM heeft aangegeven in hoger beroep een fors langere gevangenisstraf te zullen eisen dan de gevangenisstraf die aan klager door de rechtbank is opgelegd. De reclassering signaleert daarnaast mogelijke delictgerelateerde problemen ten aanzien van klagers sociale netwerk, financiën en houding. In het reclasseringsadvies van 18 mei 2020 wordt aangegeven dat klager op basis van het positieve gedrag dat hij in de inrichting toont in principe een geschikte kandidaat is voor een PP en wordt positief hierover geadviseerd. Evenwel herhaalt de reclassering hetgeen zij eerder heeft opgemerkt over het risico op onttrekking aan voorwaarden en wordt dit risico wederom als gemiddeld tot hoog ingeschat.

Gelet op het voorgaande heeft verweerder in redelijkheid kunnen concluderen dat het risico op het onttrekken aan voorwaarden en de mate waarin klager in staat zal zijn om verantwoord om te gaan met de vrijheden tijdens zijn deelname aan het PP zich verzetten tegen diens deelname aan een PP. De bestreden beslissing kan – bij afweging van alle in aanmerking komende belangen – daarom niet als onredelijk of onbillijk worden aangemerkt. De beroepscommissie zal het beroep dan ook ongegrond verklaren.

 

4. De uitspraak

De beroepscommissie verklaart het beroep ongegrond.

 

 

Deze uitspraak is op 7 september 2020 gedaan door de beroepscommissie, bestaande uit

mr. C. Fetter, voorzitter, mr. M.F.A. van Pelt en drs. M.R. van Veen, leden, bijgestaan door mr. S. van Noordt, secretaris.

 

 

secretaris        voorzitter

Naar boven