Nummer R-20/7290/GA
Betreft [klager] Datum 28 augustus 2020
Uitspraak van de beroepscommissie van de RSJ op het beroep van [klager] (hierna: klager)
1. De procedure
De directeur van het Penitentiair Psychiatrisch Centrum (PPC) van het Justitieel Complex (JC) Zaanstad (hierna: de directeur) heeft op 18 juni 2020 beslist dat klager wordt verplicht tot het ondergaan van een onvrijwillige geneeskundige behandeling, als bedoeld in artikel 46d, aanhef en onder a, van de Penitentiaire beginselenwet (Pbw) (hierna: a dwangbehandeling), voor de duur van drie maanden.
Klager heeft tegen deze beslissing beroep ingesteld.
De beroepscommissie behandelt beroepen gericht tegen beslissingen over dwangbehandelingen in beginsel op zitting. De maatregelen die de overheid heeft getroffen in verband met het tegengaan van de verdere verspreiding van het coronavirus leiden ertoe dat het onduidelijk is wanneer behandeling op een zitting weer kan plaatsvinden. Daarom heeft de beroepscommissie in deze zaak afgezien van behandeling ter zitting en partijen in de gelegenheid gesteld schriftelijk hun standpunt kenbaar te maken. Dit ter bevordering van een afdoening van de zaak binnen een redelijke termijn met inachtneming van de belangen van partijen.
2. De standpunten in beroep
Standpunt van klager
Klager heeft geen medicatie nodig. Klager voelt zich, zonder het gebruik van medicatie, goed. Van eerdere medicatie kreeg klager een erectiestoornis.
Standpunt van de directeur
Klager is afkomstig uit Letland. In augustus 2019 is hij middels een inbewaringstelling enkele weken opgenomen bij GGZ inGeest. Daar werd een psychotisch beeld gezien. Dit werd met goed effect behandeld met een antipsychoticum. Vervolgens is klager gerepatrieerd naar Letland. Het is onduidelijk wanneer hij weer is teruggekeerd naar Nederland.
Na tweemaal in aanraking gekomen te zijn met justitie en klager bij de behandelaar van de crisisdienst spreekt over ‘een huis dat vol zou zitten met zuchten’ en ‘dat er moordenaars zijn, en dat hun energie hem naar ze toe trekt’, is hij op 25 mei 2020 opgenomen in het PPC van het JC Zaanstad.
Bij klager is sprake van een psychotische stoornis, mogelijk in het kader van schizofrene ontwikkeling. Klager is afwerend in contact en maakt een geladen indruk. Er is sprake van achterdocht en grootheidsideeën, met daaruit voortkomende dreiging en onvoorspelbaar gedrag. Hij maakt regelmatig een angstige, gespannen indruk. Hij lijkt (ondanks herhaaldelijke uitleg) niet te begrijpen waarom hij in het PPC verblijft. In contact met de begeleiding loopt regelmatig de spanning fors op bij klager, waarbij hij een dreigende indruk maakt. Ook is hij niet corrigeerbaar in zijn gedrag richting medegedetineerden en blijft hij hen (onder andere) lastigvallen om tabak te verkrijgen. Zijn medegedetineerden vermijden klager en passen hun gedrag aan door de aanwezigheid van klager op de afdeling. Naar zijn behandelend psychiater uit hij zich op dreigende wijze.
Vanwege onduidelijkheid over suïcidaliteit wordt klager aanvankelijk in een afzonderingscel met cameratoezicht geplaatst. Klager maakt de indruk zich alleen veilig te voelen in de afzonderingscel waar hij verblijft en de afdeling niet te vertrouwen. Er wordt toch besloten om klager mee te nemen naar de afdeling om te voorkomen dat hij onnodig langdurig in afzondering verblijft. Na diverse incidenten, vanwege klagers gedrag, op de afdeling geeft klager op 9 juni 2020 in gesprek met zijn behandelend psychiater aan dat hij geen medicatie wil. Hij maakt tijdens het gesprek een dreigende indruk en roept naar de psychiater “I don’t like your smile”. Klager ontkent hallucinaties en drugsgebruik. Elk ziektebesef ontbreekt en hij weigert antipsychotische medicatie. Ook weigert hij in gesprek te gaan met zijn behandelend psychiater.
Klager verbleef tot tweemaal toe in een individueel programma vanwege oplopende spanning/dreiging. Er zijn meerdere gesprekken gevoerd met klager over de vrijwillige inname van medicatie. Klager blijft herhalen geen medicatie nodig te hebben en deze niet te zullen gaan gebruiken. Behandeling met antipsychotische medicatie zal de psychotische symptomen van klager doen afnemen, waardoor zijn boosheid, angst en wantrouwen voortkomend uit zijn psychotische stoornis zullen afnemen/verdwijnen. Klager is al eerder met goed effect behandeld met antipsychotica waarop zijn psychose verbleekt en hij op rustige en effectieve wijze kon meewerken aan repatriëring naar Letland.
3. De beoordeling
Op grond van artikel 46e, in verbinding met artikel 46d, aanhef en onder a, van de Pbw kan de directeur beslissen tot het toepassen van een a-dwangbehandeling, indien aannemelijk is dat het gevaar dat de psychische stoornis, psychogeriatrische aandoening of verstandelijke handicap de gedetineerde doet veroorzaken, zonder die behandeling niet binnen een redelijke termijn kan worden weggenomen.
De directeur heeft de beslissing om klager te verplichten tot het ondergaan van een a dwangbehandeling gebaseerd op de verklaringen van de behandelend psychiater van klager (in de vorm van een uittreksel van klagers behandelingsplan) en van een psychiater die meer dan een jaar niet bij de behandeling van klager betrokken is geweest, maar hem kort tevoren heeft bezocht. De directeur heeft deze verklaringen conform artikel 46e, tweede lid, van de Pbw overgelegd.
Uit de door de directeur verstrekte inlichtingen komt het volgende naar voren.
Bij klager is sprake van een psychotische stoornis, mogelijk in het kader van schizofrene ontwikkeling. Er is sprake van achterdocht en grootheidsideeën met daaruit voortkomende dreiging en onvoorspelbaar gedrag. Klager maakt regelmatig een angstige, gespannen indruk. In contact met de begeleiding loopt regelmatig de spanning op bij klager, waarbij hij een dreigende indruk maakt. Ook is klager niet corrigeerbaar in zijn gedrag richting medegedetineerden. Naar de behandelend psychiater uit klager zich op dreigende wijze.
Er is geprobeerd om klager in de groep te laten recreëren om een behandelrelatie op te kunnen bouwen, maar tot tweemaal toe is dit weer teruggebracht naar een individueel programma vanwege oplopende spanning/dreiging. Volgens de psychiaters bestaat er gevaar voor agressie naar anderen, maar ook voor agressie die klager bij anderen kan oproepen vanwege zijn hinderlijke en niet corrigeerbare gedrag. Tevens bestaat er gevaar dat klager zichzelf ernstig letsel zal toebrengen. Klager stelt geen medicatie nodig te hebben en wil deze ook niet gaan gebruiken.
Medicamenteuze behandeling wordt door de psychiaters noodzakelijk geacht om de uit psychose voortkomende angst en spanning (met gevaar voor escalatie) te kunnen dempen. Behandeling met antipsychotische medicatie zal de psychotische symptomen van klager doen afnemen, waardoor zijn boosheid, angst en wantrouwen, voortkomend uit zijn psychotische stoornis, zullen afnemen/verdwijnen. Klager stelt geen medicatie nodig te hebben en wil deze ook niet gaan gebruiken.
Gelet op het voorgaande stelt de beroepscommissie vast dat volgens de psychiaters bij klager sprake is van een psychische stoornis. Daarnaast is voldoende aannemelijk geworden dat klager vanuit die stoornis gevaar veroorzaakt en dat, zonder een geneeskundige behandeling, het gevaar dat de psychische stoornis klager doet veroorzaken, niet binnen een redelijke termijn kan worden weggenomen. Verder is voldoende aannemelijk geworden dat de gekozen dwangbehandeling voldoet aan de eisen van proportionaliteit, subsidiariteit en doelmatigheid. Bij afweging van alle in aanmerking komende belangen, kan de beslissing van de directeur om bij klager a dwangbehandeling toe te passen dan ook niet als onredelijk of onbillijk worden aangemerkt. De beroepscommissie zal het beroep daarom ongegrond verklaren.
4. De uitspraak
De beroepscommissie verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is op 28 augustus 2020 gedaan door de beroepscommissie, bestaande uit mr. A. van Holten, voorzitter, mr. J.M.L. Niederer en prof. dr. H.J.C. van Marle, leden, bijgestaan door mr. L.E.M. Meekenkamp, secretaris.
secretaris voorzitter