Onderwerp: Bezoek-historie

RSJ R-20/7365/GA, 3 september 2020, beroep
Uitspraakdatum:03-09-2020

Dit onderwerp bevat de volgende rubrieken.

Nummer          R-20/7365/GA             

Betreft Klaagster         Datum 3 september 2020

Uitspraak van de beroepscommissie van de RSJ op het beroep van Klaagster (hierna: klaagster)

1. De procedure

De directeur van het Penitentiair Psychiatrisch Centrum (PPC) van het Justitieel Complex (JC) Zaanstad (hierna: de directeur) heeft op 22 juni 2020 beslist dat klaagster wordt verplicht tot het ondergaan van een onvrijwillige geneeskundige behandeling, als bedoeld in artikel 46d, aanhef en onder a, van de Penitentiaire beginselenwet (Pbw) (hierna: a dwangbehandeling), voor de duur van drie maanden.

Klaagsters raadsman, mr. A.H.J. Strak, heeft namens klaagster beroep ingesteld tegen deze beslissing.

De beroepscommissie behandelt beroepen gericht tegen beslissingen over dwangbehandelingen in beginsel op zitting. De maatregelen die de overheid heeft getroffen in verband met het tegengaan van de verdere verspreiding van het coronavirus leiden ertoe dat het onduidelijk is wanneer behandeling op een zitting weer kan plaatsvinden. Daarom heeft de beroepscommissie in deze zaak afgezien van behandeling ter zitting en partijen in de gelegenheid gesteld schriftelijk hun standpunt kenbaar te maken. Dit ter bevordering van een afdoening van de zaak binnen een redelijke termijn met inachtneming van de belangen van partijen.

2. De standpunten in beroep

Standpunt van klaagster

Klaagster meent dat geen sprake is van gevaar in de zin van een a-dwangbehandeling. Evenmin is sprake van een psychische stoornis. Er is geen sprake van extern gevaar. Het gaat bij a-dwangbehandeling niet slechts om gevaar voor de gezondheid of veiligheid van betrokkene of anderen, maar om gevaar dat zich buiten de speciale zorgafdeling of inrichting verwezenlijkt. Klaagster is veroordeeld tot een ISD-maatregel voor de duur van twee jaar. Er is dus nog voldoende ruimte om een reguliere behandeling zonder dwang te entameren teneinde extern gevaar uit te sluiten. Na het verwijderen van de magnetron in mei 2020 is er ook geen sprake meer (geweest) van intern gevaar. Evenmin is sprake van verwaarlozing. De psychiater werd geconfronteerd met een redelijk verzorgde vrouw met een helder bewustzijn, een intacte oriëntatie, die coherent was in het denken, zonder hallucinatoir gedrag of aanwijzingen voor suïcidaliteit.

Er is geen diagnose gesteld. Enkel op basis van een meer dan tien jaar oude voorgeschiedenis bestond/bestaat een verdenking van een psychotisch toestandsbeeld. Wellicht is klaagsters gedesorganiseerde gedrag, fixatie op schoonmaken, ongewone celinrichting (waarbij een verstopt toilet), irritant en vervelend, evenals de geluidsoverlast die zij veroorzaakt, maar dit (alles) rechtvaardigt geen a-dwangbehandeling. Dit gedrag levert immers geen gevaar op voor de gezondheid of veiligheid van klaagster of anderen. Tevens is in strijd met artikel 22 van de Penitentiaire maatregel in het behandelplan niet opgenomen welke minder bezwarende middelen zijn aangewend om het gevaar weg te nemen dan wel af te wenden. Noch is aangegeven op welke wijze rekening is gehouden met de voorkeuren van klaagster ten aanzien van de behandeling. Zelfs al zou sprake zijn geweest van gevaar en een psychische stoornis, dan nog had minimaal getracht moeten worden om haar de anti-psychotica oraal te laten innemen in plaats van intramusculair.

De directeur heeft voorts niet toegelicht waarom de a-dwangbehandeling voor drie maanden moet worden opgelegd. Zeker nu bij klaagster geen diagnose is gesteld, maar sprake is van een vermoeden van een psychotisch toestandsbeeld, is het langdurig toedienen van anti-psychotica onverantwoord. De gemachtigde van klaagster is niet gehoord, noch heeft de directeur de moeite genomen de bezwaren van de gemachtigde gemotiveerd te weerleggen. De inrichting stelt dat klaagster zeer lang geleden is gediagnosticeerd met schizofrenie en daarvoor zeer langdurig Fluanxol heeft gebruikt. Uit de stukken blijkt niet of deze informatie geverifieerd is. Klaagster heeft uitdrukkelijk geen toestemming verleend om contact op te nemen met de huisarts, oude behandelaren of familie. Er dienen vraagtekens te worden geplaatst bij de informatie waarover de inrichting beschikt, waarvan het nog maar de vraag is of deze rechtmatig is verkregen. Klaagster neemt de anti-psychotica thans oraal in, zodat er geen reden is voor intramusculaire toediening, hetgeen de wens is van de directie. Zeker bij  kwetsbare personen, zoals klaagster, moet niet meteen worden overgegaan tot het platspuiten. In het contact met haar had moeten worden betracht te komen tot een minder belastende behandeling. Klaagster wil mondeling worden gehoord en verzet zich tegen een schriftelijke behandeling.

Standpunt van de directeur

Zowel de behandelend psychiater als een tweede onafhankelijke psychiater hebben de directeur geadviseerd te starten met een a-dwangbehandeling. Klaagster is zeer lang geleden gediagnosticeerd met schizofrenie en heeft daarvoor zeer langdurig Fluanxol gebruikt. Begin maart 2020 is klaagster vanuit een extra zorgvoorziening (EZV) overgeplaatst naar het PPC in verband met verdenking van een psychotisch toestandsbeeld. Zij zorgde op de EZV voor geluidsoverlast en toonde bizar gedrag onder andere door tandpasta op de muur te smeren. Klaagster is tijdens de opname in het PPC voortdurend afhoudend in het contact met het personeel/de (verpleegkundig) zorg- en behandelinrichtingswerkers (ZBIW-ers) en behandelaren. Ze wil niet meer in gesprek en heeft alleen functioneel contact. Klaagster maakt geen contact met medepatiënten op de afdeling. Klaagster heeft geen toestemming gegeven contact op te nemen met de huisarts, voormalig behandelaren en familie.

Dwangmedicatie is noodzakelijk vanwege het gevaar genoemd in artikel 46a van de Pbw. Vanuit klaagsters gedesorganiseerde gedrag bestaat er gevaar voor haarzelf en anderen (brandgevaar). Door de magnetron van haar kamer te halen is het acute gevaar tijdelijk afgewend. Zonder medicatie zal haar desorganisatie niet verminderen. Tevens bestaat er gevaar voor zelfverwaarlozing en dreigt een uitzichtloze situatie te ontstaan. Klaagster trekt zich volledig terug en gaat niet mee luchten. Er is onvoldoende zicht op haar zelfzorg, omdat ze geen bemoeienis/controle toestaat. Haar juridisch traject is nu nog onduidelijk, maar tussen haar vorige en huidige detentie zat minder dan een maand. Zoals klaagster nu functioneert, is zij niet in staat om op een adequate manier buiten detentie of een psychiatrisch ziekenhuis zichzelf staande te houden.

De directeur verwijst naar de beoordelingen van de psychiaters, die voldoende duidelijk hebben gemaakt dat klaagster een ernstige psychiatrische stoornis heeft waar gevaar uit voortkomt en dat er een causaal verband bestaat tussen het gevaar en de stoornis.

Er zijn eerder minder bezwarende middelen aangewend om het gevaar op een minder ingrijpende manier af te wenden. De ZBIW-ers proberen enig toezicht te houden op klaagster, maar dat lukt moeilijk door haar afhoudende houding. Met haar is meerdere malen gesproken over het feit dat ze geen spullen, zoals maandverband en brood, in het toilet moet stoppen. Verder is haar magnetron van cel gehaald om brandgevaar te voorkomen. Klaagster wil haar medicatie niet vrijwillig innemen. Er is geprobeerd met haar te kijken naar de reden daarvan, wat niet lukt omdat zij elk gesprek weigert en in eerdere gesprekken heeft zij aangegeven geen medicatie nodig te hebben. Antipsychotica zijn effectieve medicijnen tegen een psychotische stoornis. Hierdoor zullen de achterdocht en desorganisatie verminderen of verdwijnen, hetgeen ook geldt voor het brandgevaar. Klaagster zal dan in staat zijn een beter plan voor de toekomst te maken. Het toedienen van dwangmedicatie is een ingrijpende maatregel, maar in dit geval proportioneel gezien het brandgevaar en de dreigende uitzichtloze situatie, waarbij klaagster inactief is, zij alle contact afhoudt en niet in staat is een adequaat plan te maken voor na haar detentie.

3. De beoordeling

Op grond van artikel 46e, in verbinding met artikel 46d, aanhef en onder a, van de Pbw kan de directeur beslissen tot het toepassen van een a-dwangbehandeling, indien aannemelijk is dat het gevaar dat de psychische stoornis de gedetineerde doet veroorzaken, zonder die behandeling niet binnen een redelijke termijn kan worden weggenomen.

De directeur heeft de beslissing om klaagster te verplichten tot het ondergaan van een a dwangbehandeling gebaseerd op de verklaringen van de behandelend psychiater van klaagster (in de vorm van een uittreksel van klaagsters behandelingsplan) en van een psychiater die meer dan een jaar niet bij de behandeling van klaagster betrokken is geweest, maar haar kort tevoren heeft bezocht. De directeur heeft deze verklaringen conform artikel 46e, tweede lid, van de Pbw overgelegd.

Uit de door de directeur verstrekte inlichtingen komt het volgende naar voren.

Klaagster is vanuit de EZV geplaatst in het PPC vanwege een verdenking van een psychotisch toestandsbeeld. Deze diagnose of verdenking wordt onderschreven door de tweede onafhankelijke psychiater die klaagster in het kader van een second opinion heeft beoordeeld. Blijkens eerdere informatie van een verpleegkundig specialist van Antes heeft klaagster langdurig Fluanxol gebruikt. Na een laatste behandeling in de GGZ in 2019 is de Fluanxol geleidelijk aan afgebouwd omdat er geen psychotische symptomen meer werden waargenomen. In detentie in datzelfde jaar was er sprake van toenemende onrust, geluidsoverlast en plaatsing als gevolg hiervan in de isoleer. Er werd geconcludeerd dat er sprake was van een psychotisch toestandsbeeld.

De beroepscommissie is van oordeel dat de directeur heeft mogen uitgaan van de door de psychiaters gestelde diagnose. In de stukken wordt voldoende duidelijk beschreven waaruit het gedesorganiseerde gedrag van klaagster bestaat. Klaagster ontkent dat zij lijdt aan een psychische stoornis. Door niet mee te willen werken aan het psychiatrisch onderzoek van de onafhankelijk psychiater, heeft zij de mogelijkheid voor een mogelijk andersluidend oordeel aan haar voorbij laten gaan. Overigens heeft ook de onafhankelijk psychiater op basis van diens eigen beperkte observaties het gedesorganiseerde gedrag van klaagster waargenomen en geconstateerd dat dit aansluit bij de uitgebreide observaties van het behandelteam.

De onafhankelijk psychiater concludeert verder dat bij het voortduren van de huidige situatie geen perspectief is dat het ziektebeeld van klaagster zal verbeteren, integendeel, het ziektebeeld zal eerder verslechteren evenals de behandelprognose. Klaagster zal maatschappelijk te gronde gaan en vanuit de huidige situatie niet kunnen resocialiseren na detentie of kunnen profiteren van een ISD-maatregel of andere begeleiding.

De directeur heeft getracht met klaagster in gesprek te gaan over haar gedrag en de redenen voor haar weigering medicatie in te nemen. Klaagster houdt het contact echter af, zij weigert in gesprek te gaan en het lukt – zo volgt uit de inlichtingen van de directeur – het personeel/de ZBIW-ers niet om toezicht op haar te houden. Klaagster heeft daarbij eerder aangegeven medicatie niet te willen innemen.

Gelet op het voorgaande stelt de beroepscommissie vast dat volgens de psychiaters bij klaagster sprake is van een ernstige psychotische stoornis. Daarnaast is voldoende aannemelijk geworden dat klaagster vanuit die stoornis gevaar veroorzaakt en dat, zonder een geneeskundige behandeling, het gevaar dat de psychische stoornis klaagster doet veroorzaken, niet binnen een redelijke termijn kan worden weggenomen. Verder is voldoende aannemelijk geworden dat de gekozen dwangbehandeling voldoet aan de eisen van proportionaliteit, subsidiariteit en doelmatigheid. Bij afweging van alle in aanmerking komende belangen, kan de beslissing van de directeur om bij klaagster a dwangbehandeling toe te passen dan ook niet als onredelijk of onbillijk worden aangemerkt. De beroepscommissie zal het beroep daarom ongegrond verklaren.

4. De uitspraak

De beroepscommissie verklaart het beroep ongegrond.

Deze uitspraak is op 3 september 2020 gedaan door de beroepscommissie, bestaande uit mr. dr. J. de Lange, voorzitter, mr. D. van der Sluis en drs. J.E. Wouda, leden, bijgestaan door mr. R. Kokee, secretaris.

secretaris        voorzitter

Naar boven