Onderwerp: Bezoek-historie

RSJ R-20/7722/GV, 21 september 2020, beroep
Uitspraakdatum:21-09-2020

Dit onderwerp bevat de volgende rubrieken.

 

 

Nummer          R-20/7722/GV

    

           

Betreft [klager]

Datum 21 september 2020

 

 

Uitspraak van de beroepscommissie van de RSJ op het beroep van [klager] (hierna: klager)

 

1. De procedure

De Minister voor Rechtsbescherming (hierna: verweerder) heeft op 30 juli 2020 klagers verzoek tot strafonderbreking in het kader van artikel 40a van de Regeling tijdelijk verlaten van de inrichting (hierna: de Regeling) toegewezen.

Klagers raadsvrouw, mr. L.J.P. Mentink, heeft namens klager beroep ingesteld tegen deze beslissing.

De beroepscommissie heeft klager, zijn raadsvrouw en verweerder in de gelegenheid gesteld hun standpunten schriftelijk (nader) toe te lichten.

De beroepscommissie heeft kennisgenomen van het beroepschrift, de reactie van verweerder en de overige stukken.

 

2. De standpunten in beroep

Standpunt van klager

Klager heeft niet zelf verzocht om strafonderbreking in de zin van artikel 40a van de Regeling en wenst zijn volledige straf in Nederland uit te zitten. Dat is van belang om aanspraak te kunnen blijven maken op een remigratie-uitkering. Daarnaast wordt op onevenredige wijze inbreuk gemaakt op klagers recht op familieleven, zoals bedoeld in artikel 8 van het Europees Verdrag voor Rechten van de Mens, indien aan het verlenen van strafonderbreking de voorwaarde wordt verbonden dat klager niet naar Nederland terugkeert. Klager woont thans meer dan dertig jaar in Nederland en het grootste gedeelte van zijn familie, onder wie drie kinderen en kleinkinderen, woont in Nederland. Daarom is eerder een zogenoemd visum lang verblijf verstrekt ten behoeve van familiebezoek. Klager voelt er dan ook niet voor zich aan deze voorwaarde te moeten houden.

Klagers visum is eerst bij beslissing van 14 augustus 2020 ingetrokken, zodat hij ten onrechte is geselecteerd voor plaatsing in de Penitentiaire Inrichting (PI) Ter Apel. Tegen de beslissing tot intrekking van zijn visum heeft klager een bezwaarschrift ingediend, dat op grond van de Vreemdelingenwet 2000 opschortende werking heeft. Klager is niet ongewenst verklaard en heeft vanwege een eerdere onjuiste geboorteregistratie zijn geboortedatum laten wijzigen. Het is opmerkelijk dat vreemdelingen de aan hen opgelegde straf niet hoeven uit te zitten, zelfs indien zij dat wensen. Tegen de ongegrondverklaring van het door klager ingestelde bezwaar, gericht tegen de beslissing tot plaatsing in de PI Ter Apel, heeft hij eveneens bij de beroepscommissie van de RSJ beroep ingesteld.

 

Standpunt van verweerder

Voor het verlenen van strafonderbreking is een verzoek van de gedetineerde vreemdeling niet vereist. Indien aan een gedetineerde die geen rechtmatig verblijf heeft in Nederland strafonderbreking wordt verleend, wordt aan die strafonderbreking van rechtswege de voorwaarde verbonden dat de vreemdeling niet naar Nederland zal terugkeren. Uit eerdere uitspraken van de beroepscommissie volgt dat het verbinden van deze voorwaarde aan een strafonderbreking geen beslissing van verweerder betreft waartegen beroep openstaat.

De door klager aangevoerde omstandigheden zijn niet zodanig bijzonder van aard dat deze in de weg staan aan het verlenen van strafonderbreking. Dat zijn persoonlijke belangen niet expliciet in de bestreden beslissing zijn meegewogen, is een direct gevolg van het feit dat hij, blijkens de stukken, meewerkt aan zijn uitzetting naar Turkije. Eerst in beroep zijn klagers persoonlijke belangen bij de volledige tenuitvoerlegging van zijn straf in Nederland bij verweerder bekend geworden.

Uit nadere inlichtingen van de Immigratie- en Naturalisatiedienst (IND) volgt dat klager de bezwaarprocedure in het kader van de intrekking van zijn visum niet in Nederland mag afwachten, als gevolg waarvan hij geen rechtmatig verblijf heeft in Nederland. Uit nadere inlichtingen van de Dienst Terugkeer & Vertrek (DT&V) blijkt dat klager in het verleden zijn Nederlandse nationaliteit heeft opgegeven en op dit moment als ongewenste vreemdeling in Nederland verblijft.

 

Uitgebrachte adviezen

De directeur van de PI Ter Apel heeft positief geadviseerd ten aanzien van het verlenen van strafonderbreking als bedoeld in artikel 40a van de Regeling. Ten aanzien van klagers houding en gedrag in de inrichting zijn geen bijzonderheden te melden die hierop van invloed kunnen zijn.

 

De DT&V heeft laten weten dat klagers uitzetting naar Turkije mogelijk kan worden gerealiseerd.

 

3. De beoordeling

Klager is sinds 26 juni 2020 gedetineerd. Hij ondergaat een gevangenisstraf van 210 dagen met aftrek, wegens het opzettelijk trekken van voordeel uit de opbrengst van een door misdrijf verkregen goed. De einddatum van klagers detentie is momenteel bepaald op 20 januari 2021. De eerst mogelijke datum voor het verlenen van strafonderbreking in de zin van artikel 40a van de Regeling is 7 oktober 2020.

Ingevolge artikel 40a van de Regeling kan strafonderbreking voor onbepaalde tijd worden verleend aan de vreemdeling die geen rechtmatig verblijf heeft in Nederland in de zin van artikel 8 van de Vreemdelingenwet 2000. Indien een vrijheidsstraf van ten hoogste drie jaren is opgelegd, kan strafonderbreking worden verleend nadat ten minste de helft van de straf is ondergaan. Aan de strafonderbreking wordt de voorwaarde verbonden dat de vreemdeling niet naar Nederland terugkeert, op straffe van het hervatten van de tenuitvoerlegging van de straf. Uit de toelichting op artikel 40a van de Regeling (Stcrt. 2012, 7141) volgt dat verweerder, met betrekking tot de toepassing van de bevoegdheid tot strafonderbreking, wordt geïnformeerd en geadviseerd door de DT&V. Deze dienst treft alle maatregelen die het vertrek van de vreemdeling zonder rechtmatig verblijf mogelijk maken. Wanneer van de zijde van de DT&V wordt geadviseerd om aan een vreemdeling zonder rechtmatig verblijf strafonderbreking te verlenen, beoordeelt de Dienst Justitiële Inrichtingen of er redenen zijn die zich tegen het verlenen van strafonderbreking verzetten. De ratio van deze procedure vindt zijn oorsprong in de intentie van de wetgever om criminele vreemdelingen zonder rechtmatig verblijf aantoonbaar en effectief uit te zetten.

Uit de stukken, waaronder klagers registratiekaart en de inlichtingen van de DT&V, volgt dat klager geen rechtmatig verblijf in Nederland heeft. Er bestaan geen aanwijzingen dat verweerder – ten tijde van de bestreden beslissing – niet heeft mogen uitgaan van de juistheid van de aan hem verstrekte gegevens over klagers vreemdelingenstatus. Hetgeen klagers raadsvrouw aanvoert ten aanzien van het volgens haar op 14 augustus 2020 ingetrokken visum en het op 31 augustus 2020 tegen die beslissing ingediende bezwaarschrift, heeft plaatsgevonden in de periode na de bestreden beslissing. Niet is gebleken dat een voorlopige voorziening is getroffen ten aanzien van klagers ingetrokken visum. Het in dat kader ingediende bezwaarschrift genereert, zo blijkt uit de inlichtingen van de IND, op zichzelf geen opschortende werking. Dit betekent dat het klager niet is toegestaan de beslissing op het ingestelde bezwaar in Nederland af te wachten. Op basis van de stukken moet het daarom ervoor worden gehouden dat hij behoort tot de categorie strafrechtelijk veroordeelde vreemdelingen zonder rechtmatig verblijf in Nederland.

Aan deze categorie gedetineerden kan strafonderbreking als bedoeld in artikel 40a van de Regeling worden verleend. Dat is, zo volgt uit de hierboven genoemde passage uit de toelichting op artikel 40a van de Regeling, een verweerder toekomende bevoegdheid die hij in de daarvoor in aanmerking komende gevallen, al dan niet op verzoek van de vreemdeling, kan toepassen. Met andere woorden, de procedure voor het verlenen van strafonderbreking hoeft niet uitsluitend op initiatief van de betrokkene te worden gestart (vergelijk RSJ 26 februari 2018, 17/4076/GV).

Als verweerder – zoals in klagers geval – tot de slotsom komt dat er geen redenen bestaan die zich tegen strafonderbreking verzetten, kunnen alleen zeer bijzondere omstandigheden aanleiding vormen om een onrechtmatig in Nederland verblijvende vreemdeling niet bij het verlenen van strafonderbreking, maar pas na ommekomst van de volledige tenuitvoerlegging van zijn straf naar het land van herkomst uit te zetten. Naar het oordeel van de beroepscommissie is van dergelijke zeer bijzondere omstandigheden in dit geval geen sprake, mede in aanmerking genomen de snel naderende einddatum van klagers detentie.

Gelet op al het voorgaande en bij afweging van alle in aanmerking komende belangen kan de beslissing om aan klager strafonderbreking te verlenen niet als onredelijk of onbillijk worden aangemerkt. De beroepscommissie zal het beroep daarom in zoverre ongegrond verklaren.

Klager verzet zich – zo begrijpt de beroepscommissie – in het bijzonder tegen de in de bestreden beslissing genoemde voorwaarde waaronder de strafonderbreking wordt verleend. Indien aan de onrechtmatig in Nederland verblijvende gedetineerde strafonderbreking wordt verleend, wordt aan die strafonderbreking van rechtswege de voorwaarde verbonden dat de vreemdeling niet naar Nederland zal terugkeren (artikel 40a, vierde lid, eerste volzin, van de Regeling). Het verbinden van deze voorwaarde aan een strafonderbreking is geen beslissing van verweerder waartegen beroep openstaat (vergelijk RSJ 7 oktober 2014, 14/3146/GV). Klager dient daarom in zoverre niet-ontvankelijk te worden verklaard in zijn beroep.

 

 

4. De uitspraak

De beroepscommissie verklaart klager niet-ontvankelijk in het beroep, voor zover dat is gericht tegen de van rechtswege aan de strafonderbreking verbonden voorwaarde dat klager niet naar Nederland terugkeert. De beroepscommissie verklaart het beroep voor het overige ongegrond.

 

 

Deze uitspraak is op 21 september 2020 gedaan door de beroepscommissie, bestaande uit

mr. S. Djebali, voorzitter, F. van Dekken en mr. J.M.L. Niederer, leden, bijgestaan door

mr. M.G. Bikker, secretaris.

 

 

secretaris        voorzitter

Naar boven