Onderwerp: Bezoek-historie

RSJ R-20/7862/GV, 16 september 2020, beroep
Uitspraakdatum:16-09-2020

Dit onderwerp bevat de volgende rubrieken.

 

Nummer          R-20/7862/GV

               

Betreft [klager]

Datum 16 september 2020

 

Uitspraak van de beroepscommissie van de RSJ op het beroep van [klager] (hierna: klager)

 

1. De procedure

De Minister voor Rechtsbescherming (hierna: verweerder) heeft op 17 augustus 2020 klagers verzoek tot incidenteel verlof afgewezen.

Klager heeft tegen deze beslissing beroep ingesteld.

De beroepscommissie heeft klager en verweerder in de gelegenheid gesteld hun standpunten schriftelijk (nader) toe te lichten.

De beroepscommissie heeft kennisgenomen van het beroepschrift, de reactie van verweerder en de overige stukken.

 

2. De standpunten in beroep

Standpunt van klager

Uit de beslissing van verweerder volgt duidelijk dat de grondslag voor klagers verzoek plausibel en feitelijk juist is. Dit wordt ondersteund door de diverse disciplines die om advies zijn gevraagd. Op klagers verzoek is – behalve door de vrijhedencommissie (VC) – positief geadviseerd. Klager is momenteel preventief gehecht en is immers onschuldig totdat de rechter in hoogste aanleg een onherroepelijk oordeel heeft geveld. De directeur gaat uit van een definitieve einddatum van klagers detentie. Klager heeft zich, na de opheffing van de schorsing van zijn voorlopige hechtenis, zelf gemeld. Van enig vluchtgevaar is dan ook geen sprake. Het Openbaar Ministerie (OM) heeft geen bezwaar tegen het verlenen van verlof. Het aannemen van een zaakwaarnemer is momenteel niet aan de orde. Het is niet aan de directeur om te bepalen hoe klager en zijn vrouw hun zaak moeten leiden.

Klager kan – hoewel één dag verlof te weinig is – datgene regelen wat nu van belang is om na zijn detentieperiode nog te bezitten wat ze nu hebben. Klager wenst 24 uur naar huis te mogen om, voor zover mogelijk, orde op zaken te stellen.

 

Standpunt van verweerder

Klagers verzoek is afgewezen, omdat de noodzaak niet is gebleken. Uit de stukken volgt dat klager, samen met zijn vrouw, een autobedrijf heeft. Bij dit autobedrijf heeft in 2019 een controle door de Rijksdienst voor het Wegverkeer (RDW) plaatsgevonden. De aanwezigheid van klager buiten de inrichting is momenteel onvoldoende onderbouwd.

Door klager is aangevoerd dat het niet aan de directeur is om te bepalen hoe hij en zijn vrouw hun onderneming moeten runnen. Naast dat het advies van de VC slechts ziet op de huidige noodzaak tot het verlenen van vrijheden aan klager in verband met zijn eigen onderneming, gaat klager ook voorbij aan het feit dat hij op dit moment een gevangenisstraf van zes jaren ondergaat en dus naar verwachting de komende jaren niet de mogelijkheid zal hebben om zelf de dagelijkse leiding over hun onderneming op zich te nemen.

Daarnaast is op basis van het verzoek onduidelijk waarom klagers persoonlijke aanwezigheid buiten de inrichting noodzakelijk is om zaken te regelen. Er dient getoetst te worden waarom klager zelf de zaken moet regelen en waarom niet iemand anders dit namens hem kan doen. Daarbij speelt ook een rol dat de vrouw van klager, met wie hij samen het bedrijf heeft, wel in vrijheid is en dan ook in de gelegenheid zou moeten zijn om vervanging te zoeken voor zaken die zij niet zelf op zich kan nemen.

Daarbij komt nog de omstandigheid dat klager in het voortraject van zijn detentie langdurig in vrijheid gesteld is geweest en in die periode de continuïteit van de onderneming zo veel mogelijk had kunnen waarborgen door het overdragen van taken aan een of meer ander(en).

 

Uitgebrachte adviezen

De directeur van de locatie Esserheem te Veenhuizen heeft negatief geadviseerd ten aanzien van de verlofaanvraag.

Het OM heeft positief geadviseerd ten aanzien van de verlofaanvraag.

De politie heeft onderzoek gedaan naar het verlofadres en dit in orde bevonden.

 

3. De beoordeling

Klager is in eerste aanleg veroordeeld tot een gevangenisstraf van zes jaar met aftrek, wegens overtreding van de Opiumwet, de Wet Wapens en Munitie, diefstal en heling. Tegen dit vonnis heeft klager hoger beroep ingesteld. De fictieve einddatum van klagers detentie is momenteel bepaald op 28 oktober 2023. Klager zit, nadat zijn voorlopige hechtenis was geschorst, sinds 4 maart 2020 weer gedetineerd.

In artikel 21 van de Regeling tijdelijk verlaten van de inrichting (hierna: de Regeling) staat dat incidenteel verlof kan worden verleend voor het bijwonen van gebeurtenissen in de persoonlijke sfeer van de gedetineerde, waarbij zijn aanwezigheid noodzakelijk is.

Klager heeft verzocht om incidenteel verlof, omdat klager enkele praktische zaken wenst te regelen voor de controle die jaarlijks door de RDW in zijn autobedrijf (dat klager samen met zijn vrouw runt) wordt gedaan.

Uit de stukken volgt dat klager een door de RDW erkend autobedrijf heeft samen met zijn vrouw. De jaarlijkse controle van de RDW werd door klager medio augustus 2020 verwacht. Klager is normaliter betrokken bij de controle, nu hij de in- en verkoop, onderhoud en reparaties van de auto’s verzorgt. Zijn vrouw weet volgens klager niet hoe dit werkt en er staan nog auto’s op plekken die retour moeten. Vanuit de inrichting zou het niet mogelijk zijn om op afstand – via de telefoon – alles te regelen. Klager zou een dag nodig hebben om op de zaak het een en ander op orde te brengen en orde op zaken te stellen in het nieuwe bedrijfspand.

Hoewel klagers wens om zaken te regelen in zijn autobedrijf voordat een controle door het RDW plaats zal vinden begrijpelijk is, volgt uit de onderhavige stukken niet dat klagers aanwezigheid hierbij noodzakelijk is in de zin van artikel 21 van de Regeling. Niet is onderbouwd waarom klager zelf die zaken moet regelen en waarom niet iemand anders dit (namens hem) zou kunnen doen. Klagers vrouw, met wie hij het bedrijf runt, zit niet gedetineerd en niet is onderbouwd waarom zij niet – eventueel met instructies van klager – de bedrijfsvoering kan organiseren. Gelet op het voorgaande en bij afweging van alle in aanmerking komende belangen, kan de bestreden beslissing niet als onredelijk of onbillijk worden aangemerkt. De beroepscommissie zal het beroep daarom ongegrond verklaren.

 

4. De uitspraak

De beroepscommissie verklaart het beroep ongegrond.

 

 

Deze uitspraak is op 16 september 2020 gedaan door de beroepscommissie, bestaande uit mr. S. Djebali, voorzitter, F. van Dekken en mr. J.M.L. Niederer, leden, bijgestaan door mr. L.E.M. Meekenkamp, secretaris.

 

 

secretaris        voorzitter

Naar boven