Onderwerp: Bezoek-historie

RSJ R-20/7829/GB, 31 augustus 2020, beroep
Uitspraakdatum:31-08-2020

Dit onderwerp bevat de volgende rubrieken.

Nummer          R-20/7829/GB             

Betreft [Klager]            Datum 31 augustus 2020

Uitspraak van de beroepscommissie van de RSJ op het beroep van [Klager] (hierna: klager)

1. De procedure

De Minister voor Rechtsbescherming (hierna: verweerder) heeft op 24 juli 2020 klager opgeroepen om zich op 4 september 2020 te melden in de Penitentiaire Inrichting (PI) Lelystad, voor het ondergaan van 88 dagen gevangenisstraf.

Klager heeft verzocht om uitstel van zijn melddatum. Verweerder heeft dat verzoek op 13 augustus 2020 afgewezen.

Klagers raadsvrouw, mr. H.E. Berman, heeft namens klager beroep ingesteld tegen deze beslissing.

De beroepscommissie heeft klager, zijn raadsvrouw en verweerder in de gelegenheid gesteld hun standpunten schriftelijk (nader) toe te lichten.

De beroepscommissie heeft kennisgenomen van het beroepschrift, de reactie van verweerder en de overige stukken.

2. De standpunten in beroep

Standpunt van klager

Klager is sinds 2019 dakloos en heeft bijna twee jaar op de nachtopvang van het Leger des Heils verbleven. Op 1 augustus 2020 kon hij doorstromen naar een kamer van het Leger des Heils, omdat hij aan de voorwaarden voldeed en eindelijk bovenaan de wachtlijst stond. Hij heeft een zwaar leven gehad en heeft te kampen met zowel psychische als lichamelijke klachten. Hij hoopt zijn rust te vinden, nu hij na een lange tijd weer een (eigen) dak boven zijn hoofd en een plek voor zichzelf heeft. Als hij opnieuw gedetineerd raakt, zal hij – zo heeft zijn mentor reeds aangehaald – zijn nieuwe woning en twee jaar aan voortgang verliezen. Het ondergaan van de gevangenisstraf betekent feitelijk dat hij daarna weer twee jaar dakloos zal zijn en weer van de nachtopvang afhankelijk zal zijn. Als hij uit detentie komt zou hij een vergroot risico lopen om met het coronavirus besmet te zijn. De angst dat hij andere daklozen zou kunnen besmetten kan van invloed zijn op het al dan niet toegewezen krijgen van een bed op de nachtopvang. Dit alles is niet in het belang van klager, noch in het belang van de maatschappij. Om die reden is namens hem tevens een (kansrijk) gratieverzoek ingediend. Daarin is verzocht de hem opgelegde straf in een taakstraf om te zetten. Het is van belang de uitkomst van het gratieverzoek af te wachten, nu klagers persoonlijke omstandigheden en het standpunt van het Leger des Heils tot een andere visie op de zaak kunnen leiden. Klager is vanwege zijn problemen als dakloze ook niet bij de behandeling van de strafzaak geweest, als gevolg waarvan zijn persoonlijke omstandigheden niet in de straf zijn meegenomen. De zelfmeldprocedure zou dan ook moeten worden uitgesteld in afwachting van de beslissing op het gratieverzoek.

Het is niet redelijk om te stellen dat klager zelf debet is aan de situatie dat hij zijn zorgcontract heeft getekend nadat de oproep om zich te melden naar hem is verstuurd. Bovendien kon niet van hem worden verwacht dat hij het zorgcontract waar hij zo lang op heeft moeten wachten, niet zou tekenen in afwachting van een oproep die hij niet eens verwachtte te krijgen. Hij kreeg jarenlang weinig begeleiding, omdat er – buiten de nachtopvang – geen plek voor hem was. Hij was verantwoordelijk voor zaken die hij niet zelf kon oplossen. Post werd in de centrale postbus van de opvang van het Leger des Heils opgevangen en daarna gesorteerd. Van de daklozen werd verwacht dat zij de post zelf kwamen ophalen. Klager had echter wel iets anders aan zijn hoofd.    

Standpunt van verweerder

Met ingang van de Wet herziening tenuitvoerlegging strafrechtelijke beslissingen (Wet USB) per 1 januari 2020 is de verantwoordelijkheid voor de tenuitvoerlegging van strafrechtelijke beslissingen van het Openbaar Ministerie overgedragen aan de Minister voor Rechtsbescherming. De noodzaak tot tenuitvoerlegging staat voorop en daarom wordt slechts in uitzonderlijke omstandigheden uitstel van de melddatum verleend. Problemen met huisvesting, waarvoor eenieder zelf verantwoordelijk is, vallen niet onder het geldende beleid met betrekking tot het verlenen van uitstel van de tenuitvoerlegging van een vrijheidsstraf. De omstandigheid dat klager weer op de opvang van het Leger des Heils zal zijn aangewezen en daar een verhoogd coronarisico zal opleveren, is geen reden om uitstel te verlenen. Dat geldt ook voor het niet aanwezig zijn bij de strafzitting en het niet kunnen instellen van hoger beroep in zijn strafzaak. Hij is zelf verantwoordelijk voor zijn post en het moment waarop hij die bij de centrale post ophaalt. De rechterlijke macht heeft een vrijheidsstraf bevolen en de Dienst Justitiële Inrichtingen heeft als uitvoeringsinstantie opdracht gekregen deze ten uitvoer te leggen. Het is aan de rechterlijke macht voorbehouden om een opgelegde vrijheidsstraf te wijzigen of in te trekken. Verweerder is daartoe niet bevoegd. Het op 6 augustus 2020 ingediende gratieverzoek heeft vooralsnog geen opschortende werking. Verweerder adviseert klager zijn medische gegevens mee te nemen naar de inrichting en bij binnenkomst in detentie te vragen hem zo spoedig mogelijk naar een psycholoog door te geleiden.

3. De beoordeling

De procedure voor zelfmelders is geregeld in hoofdstuk 2 van de Regeling tenuitvoerlegging strafrechtelijke beslissingen en hoofdstuk 2 van de Beleidsregel tenuitvoerlegging strafrechtelijke en administratiefrechtelijke beslissingen.

Klager wil graag uitstel van zijn melddatum, omdat hij de uitkomst van het namens hem ingediende gratieverzoek wil afwachten. In dat gratieverzoek is verzocht om de aan hem opgelegde gevangenisstraf om te zetten in een taakstraf, omdat hij noch de maatschappij erbij zou zijn gebaat als hij de gevangenisstraf zou moeten ondergaan. Hij heeft immers na bijna twee jaar op de nachtopvang van het Leger des Heils aangewezen te zijn geweest, op 1 augustus 2020 een kamer toegewezen gekregen, die hij zal kwijtraken als hij opnieuw een gevangenisstraf moet ondergaan. 

De beroepscommissie stelt voorop dat zij begrip heeft voor klagers situatie en de nadelige gevolgen die het ondergaan van de aan hem opgelegde gevangenisstraf voor hem zal hebben. Een gratieverzoek dat wordt ingediend als de tenuitvoerlegging van de strafrechtelijke beslissing waarop het gratieverzoek ziet, al is aangevangen – op de datum van de dagtekening van de aan de veroordeelde gerichte mededeling met de datum waarop hij zich moet melden (artikel 5:1 in verbinding met artikel 5:2, aanhef en onder a, sub 1, van het Besluit tenuitvoerlegging strafrechtelijke beslissingen) –, schort de tenuitvoerlegging van de opgelegde gevangenisstraf echter niet op. Dit volgt uit artikel 6:7:2, eerste lid, van het Wetboek van Strafvordering. Namens klager is op 6 augustus 2020 en dus na de aanvang van de tenuitvoerlegging van de aan hem opgelegde gevangenisstraf, een gratieverzoek ingediend. Dit gratieverzoek heeft, gelet op het voorgaande, geen opschortende werking. Dat betekent dat klager de uitkomst van het namens hem ingediende gratieverzoek in beginsel niet in vrijheid mag afwachten. De stelling van klager dat het om een kansrijk gratieverzoek zou gaan, doet hier – wat daar ook van zij – niet aan af.

Het is de beroepscommissie – nu dit door of namens klager niet is aangevoerd of onderbouwd – niet gebleken dat klager, anders dan met het afwachten van de uitkomst van het gratieverzoek, gebaat is bij uitstel van zijn melddatum. De situatie waarin hij verkeert blijft dan immers hetzelfde: op het moment dat hij zich meldt voor het ondergaan van de aan hem opgelegde gevangenisstraf, raakt hij zijn kamer bij het Leger des Heils kwijt en belandt hij onderaan de wachtlijst voor een nieuwe kamer. Klager heeft ook niet toegelicht hoe hij een eventuele periode van uitstel kan en zal benutten om de nadelige gevolgen van de detentie te beperken. 

Gelet op het voorgaande en bij afweging van alle in aanmerking komende belangen, kan de beslissing om klager geen uitstel van zijn melddatum te verlenen niet als onredelijk of onbillijk worden aangemerkt. De beroepscommissie zal het beroep daarom ongegrond verklaren.

4. De uitspraak

De beroepscommissie verklaart het beroep ongegrond.

Deze uitspraak is op 31 augustus 2020 gedaan door de beroepscommissie, bestaande uit mr. C. Fetter, voorzitter, mr. M. Iedema en mr. A. Jongsma, leden, bijgestaan door Y.L.F. Schuren, secretaris.

secretaris        voorzitter

Naar boven