Onderwerp: Bezoek-historie

RSJ R-20/7436/TA, 21 oktober 2020, beroep
Uitspraakdatum:21-10-2020

Dit onderwerp bevat de volgende rubrieken.

nummer:         R-20/7436/TA

 

betreft: [klager]            datum: 21 oktober 2020

 

De beroepscommissie als bedoeld in artikel 67 van de Beginselenwet verpleging ter beschikking gestelden (Bvt) heeft kennisgenomen van een bij het secretariaat van de Raad ingekomen beroepschrift, ingediend door mr. Y.H.G. van der Hut, namens [klager], verder te noemen klager,gericht tegen een uitspraak van 25 juni 2020 van de beklagcommissie bijFPC Oostvaarderskliniek te Almere (OV 2020/35), verder te noemen de instelling, alsmede van de overige stukken, waaronder de uitspraak waarvan beroep, die in afschrift aan deze uitspraak is gehecht.

De beroepscommissie behandelt beroepen gericht tegen beslissingen over dwangbehandelingen in beginsel op zitting. De maatregelen die de overheid heeft getroffen in verband met het tegengaan van de verdere verspreiding van het coronavirus leiden ertoe dat het onduidelijk is wanneer behandeling op een zitting weer kan plaatsvinden. Daarom heeft de beroepscommissie in deze zaak afgezien van behandeling ter zitting en partijen in de gelegenheid gesteld schriftelijk hun standpunt kenbaar te maken. Dit ter bevordering van een afdoening van de zaak binnen een redelijke termijn met inachtneming van de belangen van partijen.

Op grond van haar onderzoek overweegt en beslist de beroepscommissie als volgt.

 

1.         De inhoud van het beklag en de uitspraak van de beklagcommissie

Het beklag betreft de beslissing van het hoofd van de instelling van 13 mei 2020 tot voortzetting van de eerder aan klager opgelegde verplichting tot het ondergaan van een geneeskundige behandeling als bedoeld in artikel 16b, aanhef en onder a, Bvt (verder: a-dwangbehandeling) voor de duur van drie maanden.

De beklagcommissie heeft het beklag ongegrond verklaard op de gronden als in de aangehechte uitspraak weergegeven.

 

2.         De standpunten van klager en het hoofd van de instelling

Namens klager is in beroep het tegenover de beklagcommissie ingenomen standpunt als volgt toegelicht. Klager is bereid om op vrijwillige basis, onder toezicht, medicatie te slikken, vanwege de hevige bijwerkingen die hij ervaart. Klager wordt de gelegenheid niet geboden om te laten zien dat hij de medicatie vrijwillig wil innemen, omdat de dwangbehandeling steeds wordt verlengd.

Het ligt op de weg van de kliniek om in het kader van de zorgvuldigheid een second opinion aan te vragen, ook al schrijft de wet dat niet zonder meer voor.

Het hoofd van de instelling heeft in beroep het tegenover de beklagcommissie ingenomen standpunt als volgt toegelicht. Klager heeft een lange geschiedenis in het gebruik van antipsychotica waarbij er verschillende middelen zijn gebruikt. Clozapine is uiteindelijk het middel dat het meest geschikt is om agressieve impulsdoorbraken tegen te gaan. Klager heeft aangegeven vrijwillig valium of ritalin te willen slikken. Voor antipsychotica (clozapine) bestaat echter geen enkele motivatie of vrijwilligheid. Dit is in elk geval bij elke verlenging opnieuw onderwerp van gesprek. Er heeft inmiddels – op 14 augustus 2020 – een second opinion plaatsgevonden. De uitkomst daarvan is overgelegd.

 

3.         De beoordeling

Ingevolge artikel 16c, eerste lid, in verbinding met artikel 16b, aanhef en onder a, Bvt kan het hoofd van de instelling beslissen tot het toepassen van een a dwangbehandeling, indien aannemelijk is dat zonder die behandeling het gevaar dat de psychische stoornis, psychogeriatrische aandoening of verstandelijke handicap de verpleegde doet veroorzaken niet binnen een redelijke termijn kan worden weggenomen.

Doel van de a-dwangbehandeling is te voorkomen dat de verpleegde langdurig op een speciale zorgafdeling of in de (tbs-)instelling moet verblijven. Er behoeft geen sprake te zijn van (dreigend) onmiddellijk gevaar zoals bij de overige vormen van dwangbehandeling als bedoeld in artikel 26 Bvt en artikel 16b, onder b, Bvt.

Ingevolge artikel 16c, vijfde lid, Bvt kan het hoofd van de instelling beslissen tot voortzetting van de a-dwangbehandeling indien dit blijkens overleg met de behandelend psychiater nodig is.

 

Uit de stukken komt het volgende naar voren.

Bij klager is sprake van een chronisch psychotische stoornis met grootheidswanen. Met de dwangbehandeling wordt volgens de psychiater thans het maximale effect bereikt, met dien verstande dat klager nog niet bereid is gevonden tot vrijwillige medicatie-inname. Met de antipsychotische medicatie is klager echter te begeleiden, zonder dat hij zich agressief opstelt. Ingeschat wordt dat klager in verband met de veiligheid (wederom) afgezonderd zal moeten worden, als hij stopt met de medicatie.

De antipsychotica heeft slechts milde invloed op klagers religieuze, grootheids- en paranoïde wanen. Zijn denkwereld wordt hier volledig door bepaald. Er is geen sprake van ziektebesef of -inzicht. Klager weigert vrijwillige inname van de voorgeschreven antipsychotica.

De beroepscommissie is van oordeel dat het hoofd van de instelling in redelijkheid heeft kunnen oordelen dat het noodzakelijk was om de eerder ten aanzien van klager ingezette a dwangbehandeling voort te zetten. Op grond van de stukken is immers aannemelijk dat klager, als hij geen antipsychotica zal innemen, psychotisch zal decompenseren met onder andere agressieve impulsdoorbraken en delictgedrag als gevolg. Daarmee is sprake van gevaar voor anderen. Bovendien zal in dat geval geen enkele vorm van behandeling kunnen plaatsvinden en er dreigt dan een langdurig verblijf in (een) tbs-instelling(en). Daarmee is naar het oordeel van de beroepscommissie ook sprake van gevaar dat klager maatschappelijk te gronde zal gaan, terwijl de dwangbehandeling er juist voor heeft gezorgd dat klagers (langdurige) afzondering kon worden opgeheven. Klager staat op de wachtlijst voor overplaatsing naar de longcare voorziening De Voorde, hetgeen in gevaar zal komen als klager niet de voor hem aangewezen antipsychotische medicatie gebruikt.

Gelet op de zich in het dossier bevindende stukken is de beroepscommissie voorts van oordeel dat de bestreden beslissing voldoet aan de eisen van proportionaliteit en subsidiariteit. Uit die stukken blijkt namelijk dat klager, ondanks de herhaaldelijk met hem hierover gevoerde motiverende gesprekken, weigert vrijwillig de voorgeschreven medicatie (antipsychotica) in te nemen, terwijl inname van medicatie door klager volgens de psychiaters de enige manier is waarop het gevaar dat zijn stoornis klager doet veroorzaken kan worden weggenomen. Het door klager gewenste gebruik van ritalin of valium is volgens de behandelend psychiater geen alternatief voor gebruik van clozapine.

Tot slot acht de beroepscommissie voldoende aannemelijk dat de a dwangbehandeling doelmatig is, in die zin dat het gevaar op plotselinge agressie beheersbaar is en klager perspectief heeft op doorstroming naar een longcare voorziening.

Gelet op het voorgaande en bij afweging van alle in aanmerking komende belangen kan de bestreden beslissing van het hoofd van de instelling niet als onredelijk of onbillijk worden aangemerkt. Het beroep zal daarom ongegrond worden verklaard.

De wet vereist niet dat het advies van een onafhankelijke psychiater wordt ingewonnen in het geval van voortzetting van een a-dwangbehandeling.

De beroepscommissie acht het uit oogpunt van zorgvuldigheid aanbevelingswaardig dat bij langlopende dwangtrajecten met enige regelmaat door een onafhankelijke psychiater de noodzaak en toepassing van de a-dwangbehandeling wordt getoetst. De onafhankelijke psychiater kan ook werkzaam zijn bij dezelfde instelling als de behandelend psychiater mits de psychiater die de second opinion uitvoert gedurende een periode van meer dan een jaar niet bij de behandeling van klager betrokken is geweest.

De beroepscommissie acht het in ieder geval aangewezen dat een dergelijke toets telkens om de zes maanden plaatsvindt (zie R-20/5964/TA, 11 juni 2020).

De beroepscommissie is van oordeel dat een halfjaarlijkse toets van de noodzaak van voortzetting van de a-dwangbehandeling door een onafhankelijke psychiater bijdraagt aan de zorgvuldigheid van de genomen beslissing en de hieraan ten grondslag liggende motivering. Deze motivering kan van groot belang zijn voor de verpleegde zelf alsook voor de beoordeling van het eventuele beklag en beroep dat de verpleegde tegen voortzetting van de a-dwangbehandeling kan indienen. De beroepscommissie zal dan ook bij volgende verlengingsberoepen de (meest recente) second opinion onderdeel laten uitmaken van de beoordeling. Inmiddels heeft op 14 augustus 2020 overigens al een second opinion plaatsgevonden. Daarin is de noodzaak van voortzetting van de a-dwangbehandeling bevestigd.

 

4.         De uitspraak

De beroepscommissie verklaart het beroep ongegrond en bevestigt de uitspraak van de beklagcommissie met aanvulling van de gronden.

 

 

Aldus gegeven door de beroepscommissie voornoemd, bestaande uit mr. A. van Holten, voorzitter, mr. drs. L.C. Mulder en mr. T.B. Trotman, leden, in tegenwoordigheid van mr. P. de Vries, secretaris, op 21 oktober 2020.

             

secretaris        voorzitter

Naar boven