Onderwerp: Bezoek-historie

RSJ R-20/5995/GA, 23 oktober 2020, beroep
Uitspraakdatum:23-10-2020

Dit onderwerp bevat de volgende rubrieken.

Nummer          R-20/5995/GA      

Betreft [Klager]

Datum 23 oktober 2020

Uitspraak van de beroepscommissie van de RSJ op het beroep van [Klager] (hierna: klager)

1. De procedure

Klager heeft - voor zover in beroep aan de orde - beklag ingesteld tegen:

a.         de beslissing waarbij aan klager zes toezichtmaatregelen zijn opgelegd in het kader van klagers plaats en status op de lijst van gedetineerden met een vlucht-/maatschappelijk risico (GVM-lijst), ingaande op 14 augustus 2019;

b.         de omstandigheid dat klager niet voorafgaand aan deze beslissing is gehoord; en

c.         de omstandigheid dat klager niet maandelijks wordt gehoord en schriftelijk wordt geïnformeerd omtrent de maandelijkse toetsing met betrekking tot de noodzaak van voortduring van de maatregelen.

De beklagrechter bij de Penitentiaire Inrichting (PI) Vught heeft op 3 februari 2020 de klachten ongegrond verklaard (VU 2020/000056). De uitspraak van de beklagrechter is bijgevoegd.

Klager heeft tegen deze uitspraak beroep ingesteld. Tevens heeft klagers raadsvrouw, mr. S. van Minderhout, namens klager beroep ingesteld tegen deze uitspraak.

De beroepscommissie heeft klager, zijn raadsvrouw en de heer […], plaatsvervangend vestigingsdirecteur van de PI Vught, gehoord op de zitting van 14 augustus 2020 in de PI Vught.

2. De standpunten in beroep

Standpunt van klager

Ten aanzien van a.

Klager meent dat er geen noodzaak is om de betreffende toezichtmaatregelen te laten voortduren. De maatregelen zijn door de directeur opgelegd vanwege aangiftes van bedreiging(en) van RSJ-leden en van zijn ex-echtgenotes. Die aangiftes dateren van respectievelijk februari 2018 en september 2018. Klager stelt dat hij, sinds zijn plaatsing in Vught, geen personen meer heeft bedreigd. Naarmate de maatregelen langer duren, zouden klagers belangen zwaarder moeten gaan wegen.

Ten aanzien van b.

Klager stelt dat hij niet voorafgaand aan de beslissing van 14 augustus 2019 is gehoord, terwijl een beslissing om toezichtmaatregelen op te leggen mede dient te worden genomen naar aanleiding van de informatie die de gedetineerde zelf verstrekt. Klager meent dat er geen noodzaak is om de betreffende toezichtmaatregelen te laten voortduren. Aangezien klager niet is gehoord, is dit standpunt niet, althans onvoldoende, betrokken bij de door de directeur te maken belangenafweging.

Ten aanzien van c.

De directeur dient, volgens vaste rechtspraak van de RSJ, maandelijks de noodzaak tot het voortduren van de maatregelen te toetsen. Klager is sinds de toezichtmaatregelen aan hem zijn opgelegd niet geïnformeerd over de maandelijkse toetsing. Op basis van de stukken is niet voldoende aannemelijk geworden dat er steeds een maandelijkse toetsing heeft plaatsgevonden. De directeur meent dat hij niet verplicht is klager maandelijks te horen en te informeren in het kader van de opgelegde toezichtmaatregelen. Echter volgt uit de jurisprudentie van de beroepscommissie (o.a. RSJ 16 februari 2015, 14/2372/GA,

RSJ 8 november 2013, 13/3625/SGA en RSJ 24 juni 2019, S-19/1790/SGA) dat de directeur de gedetineerden voorafgaand aan de maandelijkse toetsing over de noodzaak van de voortduring van de maatregelen dient te horen.

Bij de maandelijkse toetsing dient ook een belangenafweging te worden gemaakt. Op het moment dat de gedetineerde niet wordt gehoord, kan er ook geen goede belangenafweging worden gemaakt. Klager wenst dus niet alleen maandelijks gehoord te worden, maar voor klager is het ook van belang dat hij schriftelijk in kennis wordt gesteld van het resultaat van de maandelijkse toetsing. Zo weet klager enerzijds dat de directeur maandelijks de noodzaak van de maatregelen toets en anderzijds kan klager feiten en omstandigheden naar voren brengen die de directeur dan kan betrekken in de beoordeling van de noodzaak van het voortduren van de maatregelen. Op 17 januari 2020 is besloten dat klager iedere maand door het afdelingshoofd zal worden geïnformeerd omtrent het GVM-overleg. Klager stelt dat hij ondanks deze afspraak niet maandelijks wordt geïnformeerd.

Standpunt van de directeur

Ten aanzien van a.

Er is wel degelijk een noodzaak tot het opleggen van toezichtmaatregelen. Uit het rapport van het Gedetineerde Recherche Informatiepunt van 22 juli 2019 volgt dat er nog drie zaken tegen klager openstaan. Het gaat hier om een aangifte door de RSJ in februari 2018 in verband met bedreiging, een aangifte van de tweede ex-vrouw van klager in oktober 2018 wegens stalking en een aangifte van de eerste vrouw van klager in juni 2019 wegens bedreiging. In de PI Middelburg wist klager, ondanks de maatregelen die aan hem opgelegd waren, post met beledigende en bedreigende teksten te versturen naar slachtoffers. De opgelegde toezichtmaatregelen zijn derhalve noodzakelijk om klagers contacten te kunnen monitoren.

Ten aanzien van b.

Klager is wel degelijk gehoord voorafgaand aan de oplegging van de toezichtmaatregelen. In de beschikking zijn immers klagers bezwaren omtrent de toezichtmaatregelen opgenomen.

Ten aanzien van c.

Klager stelt dat hij niet iedere maand wordt gehoord voorafgaand aan de maandelijkse toets of de noodzaak tot voortzetting van de betreffende toezichtmaatregelen nog bestaat en dat hij niet wordt geïnformeerd over deze maandelijkse toetsing. Noch uit de wet noch uit de circulaire ‘Beleid gedetineerden met een vlucht-/maatschappelijk risico’ (hierna: de circulaire) volgt dat het verplicht is om de gedetineerden maandelijks te horen voorafgaand aan dit maandelijkse toetsingsmoment dan wel maandelijks hieromtrent te informeren. Uit vaste jurisprudentie van de beroepscommissie (zie bijvoorbeeld RSJ 15 januari 2020, R-19/4829/GA) volgt alleen dat de directeur maandelijks dient te toetsen of er sprake is van noodzaak van voortduring van de maatregelen. Hieruit volgt dus niet dat de directeur de gedetineerden ook maandelijks dient te horen en hierover dient te informeren. Het horen dient plaats te vinden voorafgaand aan de beslissing tot oplegging van (nieuwe) toezichtmaatregelen.

Klager is voorafgaand aan de beslissing tot oplegging van de toezichtmaatregelen gehoord. Bovendien worden de toezichtmaatregelen van klager maandelijks getoetst, hetgeen ook blijkt uit het overzicht van de GVM-maandrapportages. Daarnaast wordt klager, vanwege zijn GVM-status, iedere vier weken in het multidisciplinair overleg (MDO) besproken in plaats van iedere zes weken. Omdat klager graag op de hoogte wil worden gehouden van de ontwikkelingen omtrent zijn toezichtmaatregelen, is met klager afgesproken dat het afdelingshoofd klager iedere maand op de hoogte stelt van het verloop omtrent de aan hem opgelegde toezichtmaatregelen. Klager wordt dus iedere maand op de hoogte gehouden omtrent hetgeen besproken is in het MDO en het GVM-overleg. Het kan best zo zijn dat klager deze informatie in de praktijk van zijn mentor krijgt in plaats van het afdelingshoofd. Nu het horen niet verplicht is, wordt klager niet maandelijks gehoord.

3. De beoordeling

Beklag a. en b.

Hetgeen in beroep is aangevoerd inzake beklag a. en b. kan naar het oordeel van de beroepscommissie niet tot een andere beslissing leiden dan die van de beklagrechter. Het beroep zal daarom in zoverre ongegrond worden verklaard.

Beklag c.

De beroepscommissie stelt voorop dat de directeur gehouden is maandelijks een voor de gedetineerde voldoende inzichtelijke belangafweging te maken omtrent de voortduring van de noodzaak van de maatregelen. Uit de Penitentiaire beginselenwet noch uit de circulaire blijkt dat de directeur een gedetineerde maandelijks dient te horen omtrent de voortduring van de noodzaak van de maatrelen dan wel dat de directeur dit maandelijks schriftelijk kenbaar dient te maken aan de gedetineerde. Echter volgt uit vaste jurisprudentie (onder meer RSJ 4 februari 2013, 12/2694/GA) dat de beroepscommissie het, in het kader van een inzichtelijke belangenafweging, wenselijk acht dat de directeur een gedetineerde niet alleen maandelijks hoort omtrent de voortduring van de noodzaak van de maatregelen, maar ook maandelijks schriftelijk kenbaar maakt welke gronden en argumenten aan zijn afweging en beslissing ten grondslag hebben gelegen. De beroepscommissie is van oordeel dat voldoende is komen vast te staan dat de directeur iedere maand de noodzaak tot voortduring van de maatregelen heeft getoetst. Echter heeft de directeur klager hieromtrent niet maandelijks gehoord noch heeft hij klager hier maandelijks schriftelijk van in kennis gesteld. Derhalve zal de beroepscommissie beklag c. gegrond verklaren. Zij ziet geen aanleiding om aan klager een tegemoetkoming toe te kennen.

4. De uitspraak

De beroepscommissie verklaart het beroep inzake beklag a. en b. ongegrond en bevestigt in zoverre de uitspraak van de beklagrechter. De beroepscommissie verklaart het beroep inzake beklag c. gegrond, vernietigt in zoverre de uitspraak van de beklagrechter en verklaart dit beklag alsnog gegrond. Zij kent klager geen tegemoetkoming toe.

Deze uitspraak is op 23 oktober 2020 gedaan door de beroepscommissie, bestaande uit mr. A. van Holten, voorzitter, U.P. Burke en mr. M. Keppels, leden, bijgestaan door mr. M.S. Ferenczy, secretaris.

secretaris        voorzitter

Naar boven