Onderwerp: Bezoek-historie

RSJ R-19/5559/GB, 7 oktober 2020, beroep
Uitspraakdatum:07-10-2020

Dit onderwerp bevat de volgende rubrieken.

Nummer          R-19/5559/GB                                

Betreft [Klager]            Datum 7 oktober 2020

Uitspraak van de beroepscommissie van de RSJ op het beroep van [Klager] (hierna: klager)

1. De procedure

De Minister voor Rechtsbescherming (hierna: verweerder) heeft op 14 november 2019 beslist klager te plaatsen in de gevangenis van de Penitentiaire Inrichting (PI) Ter Apel.

Klager heeft daartegen bezwaar ingesteld. Verweerder heeft op 19 december 2019 klager niet-ontvankelijk verklaard in zijn bezwaar.

Klagers raadsman, mr. M. Çankaya, heeft namens klager beroep ingesteld tegen deze beslissing.

De beroepscommissie heeft klager, zijn raadsman en verweerder in de gelegenheid gesteld hun standpunten schriftelijk (nader) toe te lichten.

De beroepscommissie heeft kennisgenomen van het beroepschrift, de reactie van verweerder en de overige stukken.

2. De standpunten in beroep

Standpunt van klager

Verweerder heeft klager ten onrechte niet-ontvankelijk in zijn bezwaar verklaard. Klager heeft de bestreden beslissing van 14 november 2019, zoals blijkt uit de tweede bladzijde daarvan, eerst op 18 november 2019 ontvangen. Het op 25 november 2019 ingediende bezwaar is aldus tijdig ingediend.

Er is een gerechtelijke procedure tussen klager en zijn ex-partner met betrekking tot de omgang met hun minderjarige kinderen aanhangig. Klager doet er alles aan om tijdens zijn detentie omgang met zijn kinderen te krijgen. Hij had eerder omgang met zijn kinderen, maar zijn detentie heeft roet in het eten gegooid en de moeder van de kinderen heeft in de PI Arnhem steeds omgang in de weg gestaan. Klager heeft de rechtbank daarom verzocht de moeder te verplichten om mee te werken aan omgang tussen klager en zijn kinderen in de PI Arnhem tijdens de vader-kind-dagen. De Raad voor de Kinderbescherming, die ter zake opdracht heeft gekregen om onderzoek naar de mogelijkheden te verrichten, heeft geconcludeerd dat omgang in de PI Arnhem mogelijk is en dat de moeder van de kinderen omgang niet in de weg zal staan. De moeder toonde na lange tijd eindelijk bereidheid om mee te werken aan de omgang van klager met zijn kinderen. Aan die bereidheid is abrupt een einde gekomen door de overplaatsing van klager naar de PI Ter Apel. Zijn ex-partner had al de nodige moeite met de reisafstand naar de PI Arnhem en het ligt niet in de lijn der verwachting dat zij de reisafstand naar de PI Ter Apel zal accepteren. De omgang tussen klager en zijn kinderen wordt daardoor opnieuw belemmerd. Indien hij al als ongewenst vreemdeling dient te worden aangemerkt, is sprake van uitzonderlijke feiten of omstandigheden op grond waarvan een terugplaatsing van klager naar de PI Arnhem mogelijk dient te zijn en tot het einde van zijn detentie dient te blijven.

Namens klager wordt verzocht verweerder in de door klager gemaakte proceskosten te veroordelen.   

Standpunt van verweerder

Verweerder was niet in het bezit van de in beroep door klager overgelegde tweede bladzijde van de bestreden beslissing, waaruit blijkt dat klager eerst op 18 november 2019 van deze beslissing heeft kennisgenomen. Klager heeft de indieningstermijn bij nader inzien dan ook niet overschreden.

Op 19 december 2019 is telefonisch contact met de Immigratie- en Naturalisatiedienst (IND) geweest. Daaruit is gebleken dat klager, ondanks procedures die hij heeft lopen, geen rechtmatig verblijf in Nederland heeft. Verweerder mag uitgaan van de juistheid van de door de IND verstrekte informatie. Klager voldoet dan ook aan de eisen voor plaatsing in de PI Ter Apel. Met betrekking tot de door klager aangevoerde bezoekproblemen geldt dat deze inherent zijn aan het ondergaan van detentie en behoudens bijzondere omstandigheden geen selectiecriterium vormen. Bij een beroep op bijzondere omstandigheden dient informatie te worden verstrekt waaruit blijkt dat het betreffende bezoek niet in staat is om klager in de PI Ter Apel te bezoeken. De enkele reden dat het eenvoudiger voor hen is om naar de PI Arnhem af te reizen is onvoldoende. Uit het beroepschrift wordt niet duidelijk dat het bezoek van klager niet tot reizen in staat zou zijn. 

3. De beoordeling

Verweerder heeft klager niet-ontvankelijk in zijn bezwaar verklaard, omdat dit niet tijdig zou zijn ingesteld. In beroep is onweersproken dat klager de bestreden beslissing, die dateert van 14 november 2019, eerst op 18 november 2019 heeft ontvangen. Namens klager is op

25 november 2019 en derhalve binnen de in artikel 17, tweede lid, in verbinding met artikel 61, vijfde lid, van de Penitentiaire beginselenwet bedoelde termijn bezwaar ingesteld. Gelet daarop had verweerder klager in zijn bezwaar moeten ontvangen. De beroepscommissie zal de bestreden beslissing dan ook vernietigen. Zij zal het bezwaar om proceseconomische redenen zelf inhoudelijk beoordelen.

Klager verbleef in de gevangenis van de PI Arnhem. Op 18 november 2019 is hij in de gevangenis van de PI Ter Apel geplaatst, omdat is vastgesteld dat hij na zijn detentie geen rechtmatig verblijf in Nederland heeft.

Op grond van artikel 20b, eerste lid, van de Regeling selectie, plaatsing en overplaatsing van gedetineerden (hierna: de Regeling) worden in een inrichting voor strafrechtelijk gedetineerde vreemdelingen (een VRIS-inrichting) gedetineerden geplaatst die geen rechtmatig verblijf hebben in Nederland (in de zin van artikel 8 van de Vreemdelingenwet 2000) en die zijn gedetineerd op grond van:

-           voorlopige hechtenis (door een bevel van gevangenneming of gevangenhouding);

-           een vrijheidsstraf; of

-           een maatregel tot plaatsing in een Inrichting voor Stelselmatige Daders.

Op grond van het derde lid van dit artikel kan hiervan worden afgeweken. Volgens vaste jurisprudentie van de beroepscommissie moet daarvoor echter sprake zijn van uitzonderlijke omstandigheden.

De PI Ter Apel is op dit moment de enige reguliere VRIS-inrichting. Klager voldoet aan de eisen van artikel 20b, eerste lid, van de Regeling. De IND heeft immers op 19 december 2019 aan verweerder te kennen gegeven dat de door klager aangespannen gerechtelijke procedures niet afdoen aan het gegeven dat hij geen rechtmatig verblijf in Nederland heeft en verweerder mag uitgaan van de juistheid van de door de IND verstrekte informatie. Klager dient dus in beginsel in de PI Ter Apel te worden geplaatst.

Op voormeld uitgangspunt kan een uitzondering worden gemaakt als sprake is van bijzondere omstandigheden. Namens klager zijn eerst op 16 januari 2020, nadat verweerder al op het door klager ingediende beroepschrift had gereageerd, dergelijke omstandigheden aangevoerd. De bijzondere omstandigheden zijn gelegen in het gegeven dat klager omgang met zijn minderjarige kinderen wenst en dat de Raad voor de Kinderbescherming op 29 november 2019 heeft geconcludeerd dat een dergelijke omgang in de PI Arnhem mogelijk is en dat de moeder van de kinderen daaraan niet in de weg zal staan. Niet gebleken is evenwel dat een dergelijke omgang in de PI Ter Apel niet mogelijk zou zijn, anders dan dat is aangevoerd dat het niet in de lijn der verwachting ligt dat moeder de reisafstand naar de PI Ter Apel zonder meer zal accepteren. Bij deze stand van zaken zal het bezwaar dan ook ongegrond worden verklaard. Als omgang tussen klager en zijn kinderen in de PI Ter Apel niet mogelijk blijkt en klager in de PI Ter Apel verstoken blijft van bezoek van zijn kinderen, zou hij een gemotiveerd verzoek tot overplaatsing kunnen indienen, zodat zijn situatie opnieuw kan worden bezien.

4. De uitspraak

De beroepscommissie vernietigt de bestreden beslissing, verklaart klager alsnog ontvankelijk in zijn bezwaar, maar verklaart dit bezwaar ongegrond.

Deze uitspraak is op 7 oktober 2020 gedaan door de beroepscommissie, bestaande uit mr. C. Fetter, voorzitter, mr. M.F.A. van Pelt en drs. M.R. van Veen, leden, bijgestaan door Y.L.F. Schuren, secretaris.

secretaris        voorzitter

Naar boven