Onderwerp: Bezoek-historie

RSJ R-20/6602/GB, 7 oktober 2020, beroep
Uitspraakdatum:07-10-2020

Dit onderwerp bevat de volgende rubrieken.

Nummer          R-20/6602/GB

      

Betreft [klager]

Datum 7 oktober 2020

 

Uitspraak van de beroepscommissie van de RSJ op het beroep van [klager] (hierna: klager)

 

1. De procedure

Klager heeft een verzoek gedaan tot deelname aan een zogeheten stapeltraject (plaatsing in een Zeer Beperkt Beveiligde Inrichting (ZBBI) gevolgd door deelname aan een penitentiair programma (PP)).

 

De Minister voor Rechtsbescherming (hierna: verweerder) heeft dat verzoek op 8 april 2020 afgewezen.

 

Klagers raadsman, mr. D.M. Penn, heeft namens klager beroep ingesteld tegen deze beslissing.

 

De beroepscommissie heeft klager, zijn raadsman en verweerder in de gelegenheid gesteld hun standpunten schriftelijk (nader) toe te lichten.

 

De beroepscommissie heeft kennisgenomen van het beroepschrift, de reactie van verweerder en de overige stukken.

 

2. De standpunten in beroep

Standpunt van klager

Klager begrijpt dat hij vanwege het coronavirus op dit moment niet aan een stapeltraject kan deelnemen, maar dat neemt niet weg dat zijn verzoek wel beoordeeld en toegewezen had kunnen worden. Op het moment dat de coronamaatregelen zouden worden versoepeld, zou zijn deelname aan het stapeltraject alsnog in gang kunnen worden gezet.

 

Klager heeft in het kader van zijn detentiefasering wel degelijk meegewerkt aan de onderdelen delictanalyse en risicotaxatie. Als klagers casemanager het tegenovergestelde zou hebben gezegd, is deze bewering onjuist en berust deze op een misverstand. Andere betrokkenen kunnen klagers medewerking bevestigen. Uit een door klager overgelegde memo van 23 juni 2020 van klagers casemanager blijkt dat hij heeft meegewerkt aan zijn resocialisatie.

 

Na een jarenlange detentie te hebben ondergaan, is het vinden van een verlofadres – zonder kennissen buiten – niet eenvoudig. Er had voor kunnen worden gekozen om klager tijdelijk op het verlofadres te laten verblijven, onder de voorwaarde dat hij binnen een bepaalde tijd alsnog een geschikt verlofadres zou aandragen, bij gebreke waarvan zijn deelname zou worden beëindigd. Door de starre houding over klagers verlofadres wordt hem de mogelijkheid tot resocialiseren ontnomen. De politie heeft positief geadviseerd over het verlofadres. De door de politie aangebrachte toevoeging op het advies stond het positieve advies ook niet in de weg. Bovendien zegt de toevoeging niet zoveel, omdat er altijd wel een beter adres denkbaar is.

 

Verzocht wordt het beroep gegrond te verklaren en aan klager een passende tegemoetkoming toe te kennen.

 

Standpunt van verweerder

Alle verzoeken tot plaatsing in een ZBBI – welke zijn gedaan vlak voor dan wel ten tijde van de uitbraak van het coronavirus – zijn afgewezen. De Dienst Justitiële Inrichtingen (DJI) neemt – in verband met de wachtlijsten, de tussentijdse gebeurtenissen met betrekking tot justitiabelen of het eventueel kunnen deelnemen van justitiabelen aan een PP – geen pro-forma-beslissingen, omdat niet valt te bepalen hoe de toekomst eruit ziet.

 

Klagers verzoek is ook afgewezen, omdat het verblijfadres maar voor een korte tijd is goedgekeurd. De reclassering acht het verblijfadres op langere termijn ongeschikt. Uit navraag bij de reclassering is gebleken dat het verblijfadres niet goedgekeurd is, omdat het een adres is waar iemand tijdelijk zou kunnen verblijven. Hoewel de politie positief heeft geadviseerd, omdat er geen maatschappelijke onrust of verstoring van de rechtsorde op en om het verblijfadres aanwezig is, heeft zij ook kenbaar gemaakt dat in het genoemde pand allerlei personen kunnen verblijven met de nodige problematiek. De politie heeft aan het advies toegevoegd dat er wel een beter adres te vinden is om verlof door te brengen en dat zij de relatie tussen de eigenaar en/of beheerder van het pand en klager niet kent.

 

In het selectieadvies staat voorts opgenomen dat er een indicatie bestaat voor een gesprek met De Waag om een risicotaxatie en delictanalyse op te stellen. Klagers stelling dat dit gesprek heeft plaatsgevonden, is onjuist, omdat uit navraag bij De Waag is gebleken dat er geen gesprek met klager heeft plaatsgevonden.

 

Verweerder leest in de adviezen dat klager erg zijn best doet om er na zijn detentie iets van te maken. Zo heeft hij binnen detentie opleidingen gevolgd, is zijn gedrag in de inrichting goed te noemen en heeft hij zich ingespannen een kamer te vinden. Klager heeft echter niet voldaan aan bovengenoemde voorwaarden. Hij kan een nieuw verzoek tot detentiefasering indienen zodra aan de voorwaarden is voldaan. De bestreden beslissing valt niet als onredelijk of onbillijk aan te merken.

 

3. De beoordeling

Klager is sinds 5 juli 2012 gedetineerd. Hij ondergaat een gevangenisstraf van dertien jaren en zes maanden met aftrek, wegens doodslag en poging tot doodslag. Daarnaast is aan klager een schadevergoedingsmaatregel opgelegd van €10.289,06. De einddatum van klagers detentie is momenteel bepaald op 22 juni 2021.

 

Op grond van artikel 2, eerste lid, van de Regeling selectie, plaatsing en overplaatsing van gedetineerden kunnen in een ZBBI gedetineerden worden geplaatst:

-    die een te verwaarlozen vlucht- of maatschappelijk risico vormen;

-    aan wie een vrijheidsstraf van tenminste zes maanden is opgelegd;

-    die, als de veroordeling onherroepelijk is, ten minste de helft van de opgelegde vrijheidsstraf hebben ondergaan;

-    die, als de veroordeling nog niet onherroepelijk is, een tijd in voorlopige hechtenis hebben doorgebracht waarvan de duur ten minste gelijk is aan de helft van de opgelegde gevangenisstraf;

-    die beschikken over een aanvaardbaar verlofadres;

-    die een strafrestant hebben van minimaal zes weken en maximaal zes maanden; en

-    die zijn gepromoveerd.

 

Op grond van het derde lid van het artikel kunnen gedetineerden ook in een ZBBI worden geplaatst als verweerder akkoord is met een voorstel voor deelname aan een PP. Het verblijf in de ZBBI moet in dat geval direct worden gevolgd door deelname aan het PP en duurt maximaal zes maanden.

 

Uit de toelichting op dit artikel (Stcrt. 2000, 176) blijkt dat bij plaatsing in een ZBBI de vraag centraal staat of de gedetineerde geschikt is om terug te keren in de samenleving. Dat kan uit verschillende omstandigheden worden afgeleid. Het is bijvoorbeeld van belang of de gedetineerde tijdens zijn huidige detentie al vrijheden heeft genoten, hoe die zijn verlopen en of er (daarna) incidenten zijn geweest. Gelet op het open karakter van een ZBBI moet ook rekening worden gehouden met de persoonlijkheid van de gedetineerde en de aard, zwaarte en achtergrond van het gepleegde delict. Bij dit laatste moeten ook de belangen van slachtoffers en nabestaanden worden meegewogen.

 

Klagers verzoek is afgewezen, omdat er geen sprake is van een goedgekeurd

verlof-/verblijfadres voor de gehele periode van het PP, klager – als onderdeel van zijn

re-integratie – niet meewerkt aan het opstellen van een risicotaxatie en delictanalyse en er sinds 14 maart 2020 geen nieuwe plaatsingen in ZBBI’s meer plaatsvinden, zolang de door de DJI getroffen coronamaatregelen voor het gevangeniswezen gelden.

 

Klager is een zogeheten first offender en zijn gedrag in de inrichting is goed.

 

De beroepscommissie overweegt dat uit het reclasseringsadvies, opgemaakt in het kader van klagers detentie- en re-integratieplan, volgt dat de reclassering positief adviseert ten aanzien van klagers re-integratie tijdens detentie en dat (gestapelde) fasering – op het moment dat klager over een goedgekeurd verlof-/verblijfadres beschikt – hierbij tot de mogelijkheden kan behoren. De reclassering adviseert verder – gelet op de aard van de veroordeling – de toepassing van elektronische controle (EC) bij eventuele vrijheden, maar heeft in de rapportage geen advies gegeven over klagers deelname aan een PP/EC.

 

Met het oog op een eventuele EC heeft de reclassering een deeladvies opgesteld. In dit deeladvies staat vermeld dat de toepassing van EC mogelijk is en dat aan de voorwaarden voor het toepassen van EC wordt voldaan, maar dat de reclassering, net zoals de wijkagent, een kanttekening plaatst bij de geschiktheid van klagers verlof-/verblijfadres. Hoewel de woning is ingericht voor kamerbewoning, is de kamer nogal spartaans ingericht en behoeven de gedeelde keuken en badkamer onderhouds- en schoonmaakwerkzaamheden. De reclassering acht het verlof-/verblijfadres van klager niet geschikt voor een langere periode. Nu uit het dossier blijkt dat er bij klager sprake is van problematiek, kan het laten verblijven van klager op een deprimerende kamer een verergering van problemen op verschillende gebieden betekenen. De reclassering adviseert dan ook dringend klager alleen op het verlof-/verblijfadres te laten verblijven als er sprake is van een perspectief op een beter  verlof-/verblijfadres. Dat het verlof-/verblijfadres volgens de reclassering (technisch) geschikt is voor EC, laat naar het oordeel van de beroepscommissie onverlet dat het verlof-/verblijfadres niet aanvaardbaar is geacht.

 

Nu klager alleen al op grond van het ontbreken van een aanvaardbaar verlof-/verblijfadres niet in aanmerking kan komen voor deelname aan een stapeltraject en uit het dossier ook niet is gebleken dat klager zicht heeft op een beter verlof-/verblijfadres, kan de bestreden beslissing – bij afweging van alle in aanmerking komende belangen – niet als onredelijk of onbillijk worden aangemerkt. De beroepscommissie zal het beroep dan ook ongegrond verklaren.

 

4. De uitspraak

De beroepscommissie verklaart het beroep ongegrond.

 

Deze uitspraak is op 7 oktober 2020 gedaan door de beroepscommissie, bestaande uit mr. C. Fetter, voorzitter, mr. M.F.A. van Pelt en drs. M.R. van Veen, leden, bijgestaan door mr. S. van Noordt, secretaris.

 

secretaris        voorzitter

Naar boven