Nummer R-19/3687/GA
Betreft [klager] Datum 20 oktober 2020
Uitspraak van de beroepscommissie van de RSJ op het beroep van [klager] (hierna: klager)
1. De procedure
Klager heeft beklag ingesteld tegen een disciplinaire straf van drie dagen opsluiting in een strafcel, vanwege het uitschelden en bedreigen van een externe leverancier (opticien), ingaande op 20 maart 2019.
De alleensprekende beklagrechter bij de Penitentiaire Inrichting (PI) Vught heeft op 6 mei 2019 het beklag ongegrond verklaard (VU 2019/000494). De uitspraak van de beklagrechter is bijgevoegd.
Klagers raadsman, mr. M.H.A. Horsch, heeft namens klager beroep ingesteld tegen deze uitspraak. De opvolgend raadsman, mr. H.M.W. Daamen heeft een aanvulling op het beroepschrift ingediend.
De beroepscommissie heeft klager, zijn raadsman en de directeur van de PI Vught (hierna: de directeur) in de gelegenheid gesteld hun standpunten schriftelijk (nader) toe te lichten.
2. De standpunten in beroep
Standpunt van klager
Dat de beklagrechter heeft geoordeeld dat klager niet in zijn belangen is geschaad door de te late uitreiking van de bestreden beslissing omdat hij alsnog op 21 maart 2019 een schorsingsverzoek had kunnen doen, is niet begrijpelijk, nu eerst op 25 maart 2019 op het schorsingsverzoek is beslist. Toen had klager de disciplinaire straf al ondergaan. Het verweer op het schorsingsverzoek is ook pas op 24 maart 2019 ingediend, zodat het termijnverzuim ook niet door een voortvarende opstelling in de schorsingsprocedure is gecompenseerd. De uitlatingen die klager uit boosheid en frustratie heeft gedaan leveren geen bedreiging op. In beginsel was, uitgaande van verbale agressie of fysieke bedreiging, volgens de sanctiekaart drie dagen eigen cel passend, maar er is drie dagen strafcel opgelegd. Dat wordt enkel gebaseerd op het feit dat er nadien alarm is geslagen.
Standpunt van de directeur
Ook als de beschikking binnen de termijn van 24 uur was uitgereikt op 21 maart 2019, zou het schorsingsverzoek pas op 21 maart 2019 verzonden zijn. Het per abuis twee uur te laat uitreiken van de beschikking heeft niet tot enig nadeel geleid voor klager. Wat betreft de bedreiging verwijst de directeur naar zijn eerdere verweer op het beklag. Uit het rapport volgt dat klager zou hebben gezegd: ‘Ik sla je zo voor je kop’. Dat is wel degelijk een bedreiging. Ook indien wordt aangenomen dat klager heeft gezegd: ‘je zou hem toch voor zijn kop slaan’, moet een dergelijke uitlating in combinatie met het daadwerkelijke slaan tegen de muur als bedreigend worden aangemerkt. Er is geen sprake van een afwijking van de landelijke sanctiekaart 2016. De uitingen van klager waren gericht tot personeel en van een dermate ernstige aard dat de sanctie niet is gebaseerd op enkel verbale agressie. De omstandigheid dat alarm is geslagen, draagt bij aan de beslissing klagers handelingen als zeer ernstig te beschouwen, maar is niet slechts daarop gebaseerd.
3. De beoordeling
Klager heeft verzocht het beroep mondeling te mogen toelichten. Dit verzoek is niet onderbouwd, terwijl de stukken voldoende informatie bevatten om het beroep te kunnen beoordelen. De beroepscommissie wijst het verzoek daarom af.
Namens klager is naar voren gebracht dat de schriftelijke mededeling van de disciplinaire straf te laat aan klager is uitgereikt. De beroepscommissie overweegt als volgt.
Op grond van artikel 58, eerste lid, in samenhang bezien met artikel 57, eerste lid, onder k van de Penitentiaire beginselenwet (Pbw) geeft de directeur de gedetineerde aan wie een disciplinaire straf wordt opgelegd onverwijld een schriftelijke mededeling van die beslissing. De beroepscommissie overweegt dat onverwijld in beginsel binnen 24 uur betekent, tenzij er sprake is van bijzondere omstandigheden.
In de schriftelijke mededeling van de opgelegde disciplinaire straf staat dat de straf is ingegaan op 20 maart 2019 om 13.20 uur. De schriftelijke mededeling is op 21 maart 2019 om 13.00 uur uitgereikt. De uitreiking van de schriftelijke mededeling heeft binnen 24 uur en daarmee onverwijld plaatsgevonden.
Inhoudelijk overweegt de beroepscommissie dat in het schriftelijke verslag over het incident van 20 maart 2019 staat vermeld dat klager verbaal agressief reageerde jegens de opticien met diverse scheldwoorden, waaronder ‘mongool’ en nadat hij door de opticien naar buiten werd begeleid: ‘ik sla je zo meteen voor je kop’. Tijdens de zitting bij de beklagrechter heeft klager verklaard dat hij zei: ‘je zou hem toch voor zijn kop slaan’ en ‘kwakzalver, je bent een idioot’ en dat hij daarbij tegen de deur sloeg. Uit de schriftelijke mededeling van de disciplinaire straf volgt dat de disciplinaire straf is opgelegd vanwege uitschelden en bedreigen van een externe leverancier. Op grond van de landelijke sanctiekaart 2016 kan voor verbale agressie of bedreigen fysiek / mentaal maximaal drie dagen opsluiting in eigen cel worden opgelegd. Voor verbale agressie of bedreiging op fysieke of mentale wijze van personeel kan maximaal veertien dagen opsluiting in een strafcel of een andere verblijfsruimte dan een strafcel worden opgelegd. De beroepscommissie is van oordeel dat de hiervoor beschreven gedragingen kunnen worden geschaard onder de laatst genoemde categorie. De hoogte van de opgelegde straf acht de beroepscommissie, gelet op de aard en de ernst van de uitlatingen onder deze omstandigheden en gelet op de landelijk sanctiekaart 2016, niet onredelijk of onbillijk.
Hetgeen in beroep is aangevoerd kan naar het oordeel van de beroepscommissie niet tot een andere beslissing leiden dan die van de beklagrechter. Het beroep zal daarom ongegrond worden verklaard, met wijziging van de gronden.
4. De uitspraak
De beroepscommissie verklaart het beroep ongegrond en bevestigt de uitspraak van de beklagrechter, met wijziging van de gronden.
Deze uitspraak is op 20 oktober 2020 gedaan door de beroepscommissie, bestaande uit mr. A. van Holten, voorzitter, U.P. Burke en mr. A.M.G. Smit, leden, bijgestaan door mr. K. Kiela, secretaris.
secretaris voorzitter