Onderwerp: Bezoek-historie

RSJ R-20/7556/GV, 30 september 2020, beroep
Uitspraakdatum:30-09-2020

Dit onderwerp bevat de volgende rubrieken.

Nummer          R-20/7556/GV                    

Betreft [klager]            Datum 30 september 2020

Uitspraak van de beroepscommissie van de RSJ op het beroep van [klager] (hierna: klager)

1. De procedure

De Minister voor Rechtsbescherming (hierna: verweerder) heeft op 15 juli 2020 klagers verzoek tot (verlenging van de eerder aan hem toegekende) strafonderbreking afgewezen.

Klagers raadsman, mr. M.W.J. Rosendaal, heeft namens klager beroep ingesteld tegen deze beslissing.

De beroepscommissie heeft klager, zijn raadsman en verweerder in de gelegenheid gesteld hun standpunten schriftelijk (nader) toe te lichten.

De beroepscommissie heeft kennisgenomen van het beroepschrift, de aanvulling op het beroepschrift, de reactie van verweerder en de overige stukken.

2. De standpunten in beroep

Standpunt van klager

Vanaf april 2020 is er namens klager contact geweest met de casemanager van klager. De casemanager heeft klagers raadsman telefonisch laten weten dat door de medische dienst van de Penitentiaire Inrichting (PI) Lelystad te kennen is gegeven dat klager detentieongeschikt is, vanwege zijn slechte gezondheidstoestand. Er zou nader onderzoek plaatsvinden naar de detentiegeschiktheid van klager. Doordat de casemanager ziek werd en diens vervanger de taak van de casemanager niet heeft opgepakt, heeft klager niets meer over dit onderzoek gehoord. Wederom is afgesproken dat er onderzoek zou plaatsvinden, maar ook hier hoorde klager niets over. Er is opnieuw een verzoek gedaan tot strafonderbreking, maar dit is afgewezen. De beslissing van de afwijzing is gebaseerd op een onderzoek dat heeft plaatsgehad vóór de verslechtering van klagers gezondheid in januari 2020.

Verweerder heeft de nadien door klager overgelegde medische informatie niet naar de medisch adviseur van de afdeling Individuele Medische Advisering (IMA) doorgestuurd, om een oordeel over zijn detentiegeschiktheid te verkrijgen. Het advies van de IMA is niet gegeven na hernieuwd onderzoek naar de detentiegeschiktheid van klager.

Er is sprake van een dringende reden, zoals bedoeld in artikel 36 Regeling tijdelijk verlaten van de inrichting (hierna: de Regeling). Klagers fysieke toestand staat de voorzetting van zijn detentie in de weg. Ter onderbouwing verwijst de raadsman naar RSJ 29 januari 2018, 18/0193/GB.

De beslissing van verweerder is, gelet op het voorgaande, onzorgvuldig tot stand gekomen.

Standpunt van verweerder

De bestreden beslissing is gebaseerd op het advies van de vrijhedencommissie van de PI Lelystad van 15 juli 2020, de onderliggende adviezen van het Openbaar Ministerie van 14 juli 2020 en het advies van de IMA van 14 juli 2020. Hoewel dit in de bestreden beslissing niet expliciet is benoemd, is er wel degelijk door de IMA op basis van nieuwe informatie een advies uitgebracht op 14 juli 2020. Uit dit advies blijkt dat de IMA op grond van die gegevens een strafonderbreking op medische gronden niet geïndiceerd acht.

Om te toetsen of het verzoek van klager voldoet aan de voorwaarden van artikel 37 van de Regeling, heeft de IMA op 14 juli 2020 eerdergenoemd advies uitgebracht. Verweerder heeft op basis van het advies van de IMA en de daarop gebaseerde adviezen van het OM en de vrijhedencommissie van de PI Lelystad, in redelijkheid het verzoek van klager afgewezen. Dat bij de beslissing geen rekening is gehouden met de nieuwe medische gegevens, blijkt niet uit de onderliggende adviezen.

Uitgebrachte adviezen

Het OM, de vrijhedencommissie en de IMA hebben negatief geadviseerd ten aanzien van de verlofaanvraag. De politie heeft zich van advies onthouden.

3. De beoordeling

Klager is sinds 20 november 2019 gedetineerd. Hij ondergaat een gevangenisstraf van achttien maanden, waarvan zes maanden voorwaardelijk, wegens ontucht met een bewusteloze, onmachtige, gestoorde of een kind. De (fictieve) einddatum van klagers detentie is momenteel bepaald op 23 oktober 2020. Bij beslissing van 16 januari 2020 is klager een strafonderbreking verleend, voor de duur van negentig dagen, wegens de gezondheidstoestand van zijn echtgenote. Op 7 april 2020 is beslist dat de strafonderbreking van klager zal worden verlengd met negentig dagen. In de bestreden beslissing is het verzoek om de strafonderbreking wederom te verlengen afgewezen.

In artikel 34 van de Regeling staat dat strafonderbreking kan worden verleend wegens zodanig bijzondere omstandigheden in de persoonlijke sfeer, dat niet kan worden volstaan met een andere vorm van verlof.

Klager heeft verzocht om strafonderbreking op grond van artikel 37 van de Regeling, vanwege zijn slechte gezondheid. Het beroep richt zich met name op de motivering van de afwijzing van klagers verzoek, nu de afwijzing gebaseerd zou zijn op oude informatie over klagers gezondheid.

De beroepscommissie herhaalt dat een oordeel over de detentiegeschiktheid van gedetineerden is voorbehouden aan de medisch adviseur van de IMA. Het doen van een verzoek tot het instellen van een onderzoek daartoe ligt op de weg van verweerder.

Hoewel klagers wens begrijpelijk is, is de beroepscommissie van oordeel dat de noodzaak voor het verlenen van (een verlenging van de) strafonderbreking in zijn geval onvoldoende is gebleken. Zoals uit de stukken volgt, in het bijzonder de reactie van verweerder op het beroepschrift en de bijgevoegde bijlagen, zijn er recente adviezen uitgebracht, waarbij mede acht is geslagen op de huidige medische situatie van klager. Uit het advies van de IMA van 14 juli 2020, dat gebaseerd is op een brief van 13 juli 2020 van een huisarts, volgt dat klagers gezondheidstoestand op dat moment niet dusdanig slecht is, dat hij detentieongeschikt is. Beschreven wordt dat klager bekend is met een cardiale belasting, maar niet in een instabiele fase. Verder wordt door de IMA geconcludeerd dat het enkele argument dat klager niet gedetineerd wenst te worden, vanwege de mogelijkheid tot besmetting met het coronavirus, op zichzelf onvoldoende reden vormt om hem detentieongeschikt te verklaren. De beroepscommissie heeft geen reden te twijfelen aan de opmerking van verweerder in beroep, dat vorengenoemd advies – zij het impliciet – is meegenomen in de bestreden beslissing.

Gelet op het voorgaande en bij afweging van alle in aanmerking komende belangen, kan de bestreden beslissing niet als onredelijk of onbillijk worden aangemerkt. De beroepscommissie zal het beroep daarom ongegrond verklaren.

4. De uitspraak

De beroepscommissie verklaart het beroep ongegrond.

Deze uitspraak is op 30 september 2020 gedaan door de beroepscommissie, bestaande uit  mr. S. Djebali, voorzitter, F. van Dekken en mr. J.M.L. Niederer, leden, bijgestaan door mr. A. de Groot, secretaris.

secretaris        voorzitter

Naar boven