Onderwerp: Bezoek-historie

RSJ 03/2810/GA, 16 maart 2004, beroep
Uitspraakdatum:16-03-2004

Dit onderwerp bevat de volgende rubrieken.

Uitspraak

nummer: 03/2810/GA

betreft: [klager] datum: 16 maart 2004

De beroepscommissie als bedoeld in artikel 69, tweede lid, van de Penitentiaire beginselenwet (Pbw) heeft kennis genomen van een op 8 december 2003 bij het secretariaat van de Raad ingekomen beroepschrift, door mr. J.A. Schaddingediend namens

[...], verder te noemen klaagster,

gericht tegen een uitspraak d.d. 23 november 2003 van de beklagcommissie bij de locatie Nieuwersluis, welke uitspraak aan klaagster en de directeur is verzonden en op 2 december 2003 door de raadsman van klaagster is ontvangen,

alsmede van de overige stukken, waaronder de uitspraak waarvan beroep, welke in afschrift aan deze uitspraak is gehecht.

De beroepscommissie heeft de directeur van voormelde locatie in de gelegenheid gesteld schriftelijk te reageren op het beroep en klaagster alsmede haar raadsman om het beroep schriftelijk toe te lichten.

Op grond van haar onderzoek overweegt en beslist de beroepscommissie als volgt:

1. De inhoud van het beklag en de uitspraak van de beklagcommissie
Het beklag betreft de afwijzing van een verzoek tot incidenteel verlof.

De beklagcommissie heeft het beklag ongegrond verklaard op de gronden als in de aangehechte uitspraak weergegeven.

2. De standpunten van klaagster en de directeur
Namens klaagster is het tegenover de beklagcommissie ingenomen standpunt in beroep als volgt toegelicht.
De beslissing van de beklagcommissie is, mede gelet op de jurisprudentie van het Europese Hof voor de rechten van de mens waarin onder meer is overwogen dat niet te lichtzinnig dient te worden omgegaan met kwesties omtrent leven endood, onvoldoende gemotiveerd. Er is voorbijgegaan aan de strekking van het verzoek om incidenteel verlof, aangezien klaagster heel graag bij de geboorte van haar kleinkind aanwezig wilde zijn danwel kort na de geboorte haar eerstekleinkind wilde bezoeken.

De directeur heeft daarop geantwoord als tegenover de beklagcommissie. Daar is nog het volgende aan toegevoegd.
De directie heeft geen invloed op de door klaagster gestelde onvoldoende motivering van de beslissing van de beklagcommissie. Het verlof kon technisch gezien niet geregeld worden voordat het kind geboren was, nu geboortes niet teplannen zijn. Voor het bezoeken van het kind na de geboorte geldt dat klaagster niet de levenspartner is van de moeder van het kind. Daarnaast was er geen noodzaak om het kleinkind te bezoeken. Begin december 2003 is klaagster degelegenheid geboden om in een apart kamertje bezoek te ontvangen van een familielid en haar kleinkind. Ook is er eind december algemeen verlof verleend.

3. De beoordeling
Op grond van artikel 21, eerste lid, van de Regeling tijdelijk verlaten van de inrichting (Regeling van 24 december 1998, nr. 733726/98/DJI) kan incidenteel verlof worden verleend voor het bijwonen van gebeurtenissen in depersoonlijke sfeer van de gedetineerde, waarbij zijn/haar aanwezigheid noodzakelijk is.
Ingevolge artikel 36 van de Regeling kan strafonderbreking worden verleend voor het bijwonen van de bevalling van de levenspartner van de gedetineerde.
Ingevolge artikel 26 van de Regeling kan incidenteel verlof worden verleend voor een kraambezoek aan de levenspartner van de gedetineerde en het pasgeboren kind.

Kennelijk doelt de raadsman in zijn beroepschrift op een uitspraak van 12 november 2002, nr. 26761/95, Ploski tegen Polen, van het Europees Hof voor de rechten van de mens, waarin het verzoek van een gedetineerde om de begrafenisvan zijn ouders bij te wonen was afgewezen. Het Hof overweegt dat de inbreuk op het gezinsleven van de gedetineerde was voorzien bij wet en de in artikel 8, tweede lid, EVRM genoemde doelen diende van openbare veiligheid en hetvoorkomen van strafbare feiten. Kernvraag is of de inbreuk noodzakelijk was in een democratische samenleving. Het Hof dient na te gaan of een ‘pressing social need’ tot de inbreuk noopte en vooral of deze proportioneel was. Daarbijbeoordeelt het Hof alle omstandigheden van het geval, waarbij het een zekere ‘margin of appreciation’ aan de staat laat. Detentie brengt per definitie een aantal beperkingen van rechten en vrijheden met zich, maar deze beperkingenmoeten daadwerkelijk in het concrete geval gerechtvaardigd zijn. In casu bestond er geen dwingende reden om het verzoek niet in te willigen, terwijl alternatieven niet zijn onderzocht.

Tussen klaagster en haar kleinkind bestaat familieleven als bedoeld in artikel 8 EVRM. De inbreuk op het recht op dat familieleven als gevolg van de afwijzende beslissing op haar verzoek om verlof is voorzien bij wet. De Regelingtijdelijk verlaten van de inrichting geeft de mogelijkheid van het bijwonen van de bevalling van en het brengen van een kraambezoek aan de levenspartner van de gedetineerde. Klaagster komt als grootmoeder in principe niet inaanmerking voor de in de Regeling genoemde mogelijkheden van verlof. Met betrekking tot de vraag of de inbreuk noodzakelijk is in een democratische samenleving overweegt de beroepscommissie het volgende. Bij een beslissing op verlofdient een afweging te worden gemaakt tussen enerzijds het belang van de gedetineerde bij het verlenen van verlof en anderzijds het belang van de samenleving bij een ongestoorde tenuitvoerlegging van de gevangenisstraf. In hetalgemeen acht de beroepscommissie het een passende uitkomst dat verlof voor kraambezoek als regel wordt beperkt tot de partner. Voor wat betreft de aan haar voorgelegde klacht is haar uit de stukken gebleken dat het kleinkindinmiddels was geboren, dat bij de (tijdelijke) ziekenhuisopname van het kind geen sprake was van een levensbedreigende situatie, dat klaagster in december 2003 de gelegenheid is geboden om in een apart kamertje bezoek te ontvangenvan een familielid en haar kleinkind en dat klaagster in december 2003 in aanmerking kwam voor algemeen verlof.
Onder voornoemde omstandigheden is de beslissing tot afwijzing van het verzoek van klaagster om incidenteel verlof niet in strijd met de wet en kan deze bij afweging van alle in aanmerking komende belangen evenmin als onredelijk ofonbillijk worden aangemerkt. Het beroep zal derhalve ongegrond worden verklaard.

4. De uitspraak
De beroepscommissie verklaart het beroep ongegrond en bevestigt de uitspraak van de beklagcommissie met wijziging van de gronden.

Aldus gedaan door de beroepscommissie voornoemd, bestaande uit mr. P.C. Vegter, voorzitter, mr. J.P. Balkema en dr. J.P.S. Fiselier, leden, in tegenwoordigheid van mr. S. Jousma, secretaris, op 16 maart 2004

secretaris voorzitter

Naar boven