Onderwerp: Bezoek-historie

RSJ 03/2891/TP, 12 maart 2004, beroep
Uitspraakdatum:12-03-2004

Dit onderwerp bevat de volgende rubrieken.

Uitspraak

Nummer: 03/2891/TP
betreft: [klager] datum: 12 maart 2004

De beroepscommissie als bedoeld in artikel 69 van de Beginselenwet verpleging ter beschikking gestelden (Bvt) heeft kennis genomen van een op 16 december 2003 bij het secretariaat van de Raad ingekomen beroepschrift, ingediend doormevrouw mr. M.L. Tuijnenburg Muijs, namens

[...], verder te noemen klager,
tegen een beslissing van de Minister van Justitie, verder te noemen de Minister,

alsmede van de overige stukken, waaronder de bestreden beslissing.

De beroepscommissie heeft de Minister in de gelegenheid gesteld schriftelijk te reageren op het beroep en klager alsmede zijn raadsvrouw mr. M.L. Tuijnenburg Muijs om het beroep schriftelijk toe te lichten.

1. De inhoud van de bestreden beslissing
De Minister heeft de termijn waarbinnen klager in een inrichting voor verpleging van ter beschikking gestelden (tbs-inrichting) had moeten zijn geplaatst met ingang van 4 december 2003 verlengd tot 3 maart 2004.

2. De feiten
Klager is bij onherroepelijk geworden rechterlijke uitspraak veroordeeld tot een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van twee jaar met aftrek en ter beschikking gesteld met bevel dat hij van overheidswege zal worden verpleegd.
De terbeschikkingstelling (tbs) van klager is ingegaan op 7 juni 2003. Sindsdien heeft klager in afwachting van zijn plaatsing in een tbs-inrichting als passant verbleven in het huis van bewaring (h.v.b.) Noordsingel te Rotterdam.
De Minister heeft ten tijde van het instellen van beroep nog niet besloten tot plaatsing van klager in een bepaalde tbs-inrichting.

3. De standpunten
Namens klager is het beroep als volgt toegelicht. Klagers tbs is op 7 juni 2003 ingegaan, zodat hij uiterlijk 7 december 2003 gehoord had moeten zijn en de schriftelijke mededeling van de verlengingsbeslissing ontvangen moetenhebben. Het beroep is derhalve formeel gegrond. De Minister heeft verzuimd te onderzoeken of klagers lange wachten wel verantwoord is. Het moet de Minister bekend zijn dat klager tijdens zijn detentie in de IBA tweemaal wegenspsychische decompensatie in de FOBA is geplaatst. Daar heeft hij, doordat hij hardhandig tot bedaren moest worden gebracht, rugletsel opgelopen, waarvan hij nog steeds rugklachten ondervindt. Langdurig verblijf op cel is niet goedvoor hem. Zowel zijn psychische als fysieke gesteldheid vordert een spoedige opname in een behandelsetting. Nader onderzoek naar zijn detentiegeschiktheid is dan ook aangewezen.

Namens de Minister is inzake het beroep het volgende standpunt naar voren gebracht.
Het beroep zal formeel gegrond zijn. Klager is wel tijdig, op 26 november 2003, gehoord, maar de verlengingsbeslissing d.d. 1 december 2003 is hem eerst op 10 december 2003 uitgereikt.
Het beroep zal materieel ongegrond zijn. Klager kon wegens het tekort aan tbs-plaatsen nog niet in een tbs-inrichting worden geplaatst. Ten tijde van het nemen van de bestreden beslissing verbleef klager zes maanden in een h.v.b.Een dergelijke duur is niet zodanig lang dat de bestreden beslissing op die enkele grond onredelijk en onbillijk is.
Er bestaat geen aanleiding ten aanzien van klager af te wijken van de volgorde van plaatsing in tbs-inrichtingen die primair wordt bepaald door de aanvangsdatum van de tbs. Niet is gebleken dat hij met voorrang boven anderetbs-passanten in een tbs-inrichting moet worden geplaatst. De Minister had ten tijde van het nemen van de bestreden beslissing vanuit de inrichting van klagers verblijf geen signalen ontvangen dat klagers situatie in het h.v.b.onhoudbaar zou zijn en/of dat van detentieongeschiktheid moest worden gesproken. Blijkens de overgelegde medische verklaring d.d. 15 januari 2004 is klagers psychische conditie niet zodanig dat hij als ongeschikt voor verblijf ineen h.v.b. moet worden aangemerkt.

4. De beoordeling
Klager is op 26 november 2003 gehoord over de verlenging van de passantentermijn, die op 3 december 2003 is verstreken. Vervolgens is hij bij brief d.d. 1 december 2003, derhalve na het verstrijken van de passantentermijn,geïnformeerd over de verlenging daarvan.
Derhalve is niet tijdig voldaan aan de in artikel 54, tweede lid, Bvt neergelegde informatieplicht. Mitsdien is het beroep gegrond en dient de beslissing van de Minister tot verlenging van de passantentermijn op formele grond teworden vernietigd.

Klager dient, gelet op het vorenoverwogene, een tegemoetkoming te worden geboden.
De beroepscommissie zal deze tegemoetkoming vaststellen op € 50,=.

Zoals de beroepscommissie in haar uitspraak d.d. 9 februari 1998 (C 97/28) heeft overwogen leidt een beslissing van de Minister tot verlenging van de passantentermijn wegens capaciteitstekort niet zonder meer tot gegrondverklaringvan het beroep. Volgens vaste jurisprudentie van de beroepscommissie kan het beroep leiden tot gegrondverklaring indien de duur van de passantentermijn onredelijk en onbillijk moet worden geacht en/of de psychische conditie van detbs-passant zodanig is dat hij als ongeschikt voor verder verblijf in een h.v.b. moet worden aangemerkt.

Uit het onderzoek in de onderhavige zaak is voldoende komen vast te staan dat klager als gevolg van het capaciteitstekort niet is geplaatst in een tbs-inrichting. Ook is voldoende aannemelijk geworden dat de Minister bij zijnbeslissing op dit punt niet is afgeweken van zijn beleid om de volgorde van plaatsing van tbs-gestelden in een tbs-inrichting te laten bepalen door de volgorde van de data waarop de terbeschikkingstellingen van klager en de overigetbs-gestelden zijn ingegaan.
De totale duur van het verblijf van klager als passant in een h.v.b. was ten tijde van het nemen van de bestreden beslissing nog niet zodanig lang dat de bestreden beslissing tot verlenging van de passantentermijn, bij afweging vanalle in aanmerking komende belangen, onredelijk of onbillijk moet worden geacht.

Uit de medische verklaring d.d. 15 januari 2003 van de Forensisch Psychiatrische Dienst (FPD) te Rotterdam en Dordrecht blijkt het volgende. Klager heeft sinds een half jaar bijna 24 uur per dag last van rugklachten. Er zijnepisodes dat hij, vooral ’s nachts, het uitschreeuwt van de pijn. In die perioden verblijft hij in een afzonderingsruimte ter voorkoming van hinder voor medegedetineerden. Deze klachten zijn voor klager aanleiding voor beroep tegende wachttijd, omdat hij verwacht in een tbs-kliniek meer kans te hebben om te praten en voor zijn klachten behandeld te worden. Klager gebruikt tweemaal daags 5 mg zyprexa en diclofenac en vindt dat het verder redelijk goed gaat opde BZA. Voorzover de medische dienst van de inrichting bekend hebben verschillende onderzoeken geen somatische afwijkingen gevonden die klagers rugklachten kunnen verklaren. Er zijn geen ernstige psychiatrische bezwaren om klagervoorlopig op de BZA te handhaven. De forensisch psychiater is terughoudend ten aanzien van de somatische kant van de situatie. Opvallend vindt de psychiater dat zeven maanden na de aanvang van de tbs nog niet bekend is welketbs-inrichting klager zal gaan behandelen en nog geen contact met klager is gelegd. De start van het contact kan gezien worden als begin van de behandeling. Hoe eerder de start van het contact, hoe eerder de behandeling kan wordenbeëindigd.
Er bestond naar het oordeel van de beroepscommissie ten tijde van het nemen van de bestreden beslissing, gezien de gehele inhoud van de medische verklaring, geen aanleiding om klager bij voorrang in een tbs-inrichting te plaatsen.

De beroepscommissie is van oordeel, gelet op het hiervoor overwogene, dat de bestreden beslissing materieel niet in strijd is met de wet en dat de termijn waarbinnen klager in een tbs-inrichting had moeten zijn geplaatst diende teworden verlengd van 4 december 2003 tot 3 maart 2004. Nu de bestreden beslissing d.d. 1 december 2003 op formele grond dient te worden vernietigd zal de beroepscommissie met toepassing van het bepaalde in artikel 66, derde lid onderb, in verbinding met artikel 69, vijfde lid, Bvt bepalen dat haar uitspraak met betrekking tot de verlenging van de passantentermijn in de plaats treedt van de bestreden beslissing.

5. De uitspraak
De beroepscommissie verklaart het beroep gegrond op formele grond en vernietigt de bestreden beslissing. Zij bepaalt dat haar uitspraak in de plaats treedt van deze beslissing en bepaalt derhalve dat de termijn waarbinnen klager ineen tbs-inrichting had moeten zijn geplaatst is verlengd van 4 december 2003 tot 3 maart 2004.
Zij bepaalt de aan klager ten laste van de Minister toekomende tegemoetkoming op € 50,=.

Aldus gedaan door de beroepscommissie voornoemd, bestaande uit mr. N. Jörg, voorzitter, mr. S.L. Donker en drs. G.A.M. Mensing, leden, in tegenwoordigheid van mr. E. van der Waal-van der Linden, secretaris, op 12 maart 2004

secretaris voorzitter

Naar boven