Onderwerp: Bezoek-historie

RSJ 03/2953/TP, 12 maart 2004, beroep
Uitspraakdatum:12-03-2004

Dit onderwerp bevat de volgende rubrieken.

Uitspraak

nummer: 03/2953/TP

betreft: [klager] datum: 12 maart 2004

De beroepscommissie als bedoeld in artikel 69 van de Beginselenwet verpleging ter beschikking gestelden (Bvt) heeft kennis genomen van een op 22 december 2003 bij het secretariaat van de Raad ingekomen beroepschrift van

[...], verder te noemen klager,

tegen een beslissing van de Minister van Justitie, verder te noemen de Minister,

alsmede van de overige stukken, waaronder de bestreden beslissing.

De beroepscommissie heeft de Minister in de gelegenheid gesteld schriftelijk te reageren op het beroep en klager om het beroep schriftelijk toe te lichten.

1. De inhoud van de bestreden beslissing
De Minister heeft de termijn waarbinnen klager in een inrichting voor verpleging van ter beschikking gestelden (tbs-inrichting) had moeten zijn geplaatst met ingang van 10 januari 2004 verlengd tot 9 april 2004.

2. De feiten
Klager is bij onherroepelijk geworden rechterlijke uitspraak d.d. 17 december 2002 veroordeeld tot een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van drie jaar met aftrek en ter beschikking gesteld met bevel dat hij van overheidswege zalworden verpleegd.
Bij brief van 22 september 2003 heeft de Minister klager meegedeeld dat hij gedurende de tenuitvoerlegging van de gevangenisstraf met ingang van 3 januari 2003 in aanmerking komt voor vervroegde tenuitvoerlegging van de hem tevensopgelegde tbs en dat hij op laatstgenoemde datum in afwachting van plaatsing in een tbs-inrichting op een wachtlijst is geplaatst.
De datum van invrijheidstelling van klager én aansluitende aanvang van zijn tbs is
15 april 2003. Sindsdien heeft klager in afwachting van zijn plaatsing in een tbs-inrichting als passant verbleven in de locatie Nieuw Vosseveld I te Vught. De Minister heeft aangegeven bij beschikking d.d. 31 oktober 2003 te hebbenbesloten tot plaatsing van klager in de TBS-Kliniek De Kijvelanden te Portugaal. Deze plaatsing was ten tijde van het instellen van het beroep nog niet gerealiseerd.

3. De standpunten
Klager heeft het beroep als volgt toegelicht.
Hij is het niet eens met de tweede verlenging van de passantentermijn. Ondanks dat hij vanaf 3 januari 2003 in aanmerking kwam voor vervroegde tenuitvoerlegging van de tbs, is hij niet tijdens de tenuitvoerlegging van degevangenisstraf geplaatst in een tbs-inrichting. Sinds 15 april 2003 zit zijn straftijd erop en is zijn tbs aangevangen. Klager wil verder, maar wordt daarin belemmerd door het moeten wachten op plaatsing in een tbs-inrichting.Klager wil graag een vergoeding ontvangen voor de wachtperiode.

Namens de Minister is inzake het beroep het volgende standpunt naar voren gebracht.
Het beroep zal ongegrond zijn. Klager is tijdig gehoord en bericht over de beslissing tot verlenging van de passantentermijn, welke beslissing op 18 december 2003 aan klager is uitgereikt. Klager kon voorts wegens het tekort aantbs-plaatsen nog niet in een tbs-inrichting worden geplaatst. Ten tijde van de bestreden beslissing verbleef klager negen maanden in een huis van bewaring (h.v.b.) Hij verblijft daar thans op een verslavingsbegeleidingsafdeling.
Er bestaat geen aanleiding ten aanzien van klager af te wijken van de volgorde van plaatsing in tbs-inrichtingen die primair wordt bepaald door de aanvangsdatum van de tbs. Niet is gebleken dat hij met voorrang boven anderetbs-passanten in een tbs-inrichting moet worden geplaatst. De Minister had ten tijde van het nemen van de bestreden beslissing vanuit de inrichting van klagers verblijf geen signalen ontvangen dat klagers situatie in het h.v.b.onhoudbaar zou zijn en/of dat van detentieongeschiktheid moest worden gesproken. Blijkens de overgelegde medische verklaring is klagers psychische conditie niet zodanig dat hij als ongeschikt voor verblijf in een h.v.b. moet wordenaangemerkt.

4. De beoordeling
Zoals de beroepscommissie in haar uitspraak d.d. 9 februari 1998 (C 97/28) heeft overwogen leidt een beslissing van de Minister tot verlenging van de passantentermijn wegens capaciteitstekort niet zonder meer tot gegrondverklaringvan het beroep. Volgens bestendige jurisprudentie van de beroepscommissie kan het beroep leiden tot gegrondverklaring indien de duur van de passantentermijn onredelijk en onbillijk moet worden geacht en/of de psychische conditie vande tbs-passant zodanig is dat hij als ongeschikt voor verder verblijf in een penitentiaire inrichting (p.i.) moet worden aangemerkt.

Uit het onderzoek in de onderhavige zaak is voldoende komen vast te staan dat klager als gevolg van het capaciteitstekort niet is geplaatst in een tbs-inrichting. Ook is voldoende aannemelijk geworden dat de Minister bij zijnbeslissing op dit punt niet is afgeweken van zijn beleid om de volgorde van plaatsing van tbs-gestelden in een tbs-inrichting te laten bepalen door de volgorde van de data waarop de terbeschikkingstellingen van klager en de overigetbs-gestelden zijn ingegaan.

De totale duur van het verblijf van klager als passant in een p.i. was ten tijde van de bestreden beslissing nog niet zodanig lang dat de bestreden beslissing tot verlenging van de passantentermijn, bij afweging van alle inaanmerking komende belangen, onredelijk of onbillijk moet worden geacht.
De omstandigheid dat klager gedurende de tenuitvoerlegging van de gevangenisstraf met ingang van 3 januari 2003 in aanmerking kwam voor vervroegde tenuitvoerlegging van de hem tevens opgelegde tbs en dat hij op laatstgenoemde datumin afwachting van plaatsing in een tbs-inrichting op een wachtlijst is geplaatst, kan niet leiden tot een ander oordeel.

Uit de medische verklaring d.d. 3 februari 2004 van de Forensisch Psychiatrische Dienst Den Bosch blijkt dat de psychische conditie van klager op dat moment niet van dien aard was dat een verder verblijf in een p.i. alsonverantwoord moest worden beschouwd. Wel is aangegeven dat klager zichtbaar lijdt onder het lange wachten op plaatsing in een tbs-inrichting en de onzekerheid omtrent die wachttijd, alsmede dat hij erbij is gebaat dat dieonzekerheid zo snel mogelijk wordt weggenomen.
De beroepscommissie gaat er derhalve van uit dat er ten tijde van de bestreden beslissing geen aanleiding bestond om klager bij voorrang in een tbs-inrichting te plaatsen.

De beroepscommissie is, gelet op het vorenoverwogene, van oordeel dat de bestreden beslissing tot verlenging van de passantentermijn van 10 januari 2004 tot 9 april 2004 niet in strijd is met de wet.

5. De uitspraak
De beroepscommissie verklaart het beroep ongegrond.

Aldus gedaan door de beroepscommissie voornoemd, bestaande uit mr. N. Jörg, voorzitter, mr. S.L. Donker en drs. G.A.M. Mensing, leden, in tegenwoordigheid van mr. E.W. Bevaart, secretaris, op 12 maart 2004

secretaris voorzitter

Naar boven