Onderwerp: Bezoek-historie

RSJ 03/2872/TP, 26 februari 2004, beroep
Uitspraakdatum:26-02-2004

Dit onderwerp bevat de volgende rubrieken.

Uitspraak

nummer: 03/2872/TP

betreft: [klager] datum: 26 februari 2004

De beroepscommissie als bedoeld in artikel 69 van de Beginselenwet verpleging ter beschikking gestelden (Bvt) heeft kennis genomen van een op 12 december 2003 bij het secretariaat van de Raad ingekomen beroepschrift, ingediend doormr. I.J.K. van der Meer, namens

[...], verder te noemen klager,

tegen een beslissing van de Minister van Justitie, verder te noemen de Minister,

alsmede van de overige stukken, waaronder de bestreden beslissing.

De beroepscommissie heeft de Minister in de gelegenheid gesteld schriftelijk te reageren op het beroep en klager alsmede zijn raadsvrouw mr. I.J.K. van der Meer om het beroep schriftelijk toe te lichten.

1. De inhoud van de bestreden beslissing
De Minister heeft de termijn waarbinnen klager in een inrichting voor verpleging van ter beschikking gestelden (tbs-inrichting) had moeten zijn geplaatst met ingang van 27 december 2003 verlengd tot 26 maart 2004.

2. De feiten
Klager is bij onherroepelijk geworden rechterlijke uitspraak ter beschikking gesteld met bevel dat hij van overheidswege zal worden verpleegd.
De terbeschikkingstelling (tbs) van klager is ingegaan op 1 april 2003. Sindsdien heeft klager in afwachting van zijn plaatsing in een tbs-inrichting als passant verbleven in het huis van bewaring (h.v.b.) De Geerhorst te Sittard.Aldaar verblijft klager thans op de bijzondere zorgafdeling.

3. De standpunten
Namens klager is het beroep als volgt toegelicht.
Klagers raadsvrouw heeft, hoewel haar nog geen verlengingsbeslissing bekend was, met het oog op klagers zwakbegaafdheid en de trage postverzending vanuit een penitentiaire inrichting, beroep ingesteld na ontvangst van hethoorverslag van klager. Uit dat hoorverslag blijkt van een voorgenomen verlenging van klagers passantentermijn met ingang van 27 december 2003. Blijkens de na het instellen van het beroep ontvangen schriftelijke inlichtingen van deMinister dateert de verlengingsbeslissing van 2 december 2003 en is die beslissing op 4 december 2003 aan klager uitgereikt. Het op 12 december 2003 ontvangen beroepschrift d.d. 10 december 2003 zou derhalve een dag te laat zijningediend. Klager dient echter in zijn beroep te worden ontvangen, nu redelijkerwijs niet kan worden geoordeeld dat hij in verzuim is geweest. Klager is zwakbegaafd en heeft de inhoud van de beslissing pas begrepen na bespreking metzijn raadsvrouw. Zijn raadsvrouw acht het overigens opmerkelijk dat, hoewel zij in september 2003 de Minister heeft verzocht om een spoedplaatsing van klager, de Minister haar niet een afschrift van de verlengingsbeslissing heefttoegezonden. Het belang van klager bij behandeling van het beroep dient, gelet op de slechte geestelijke en lichamelijke gezondheidssituatie van klager, zwaarder te wegen dan een minimale termijnoverschrijding.
Het beroep dient voorts gegrond te worden verklaard wegens detentieongeschiktheid van klager. De reclassering heeft op 1 juli 2003 de Minister verzocht om een spoedopname van klager in een tbs-inrichting vanwege zijn zorgelijkegezondheidstoestand. De Minister heeft aangegeven dat in het licht van het capaciteitstekort een strikt plaatsingsbeleid wordt gevoerd, waarop alleen een uitzondering wordt gemaakt na een “IBA-BIBA-FOBA-traject” met rapportage vande Forensisch Psychiatrische Dienst (FPD) waaruit dit traject en de detentieongeschiktheid van de patiënt blijkt. Bij medische verklaringen d.d. 19 december 2003 en 26 januari 2004 heeft de forensisch psychiater aangegeven datklager volledig detentieongeschikt is en dat hij zo spoedig mogelijk in een tbs-kliniek moet worden geplaatst. Klager is twee maal in het ziekenhuis opgenomen vanwege respectievelijk een suïcidepoging en een overdosis insuline. Deforensisch psychiater acht een verhoogde kans op suïcidepogingen en ontregeling van de bloedsuikerspiegel aanwezig, hetgeen de detentieongeschiktheid acuut maakt.
Onder deze omstandigheden is klagers detentie in een h.v.b. onrechtmatig ingevolge artikel 5, eerste lid, onder e, van het Europees Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (EVRM). Het EuropeesHof voor de rechten van de mens heeft bij uitspraak d.d. 30 juli 1998 (Aerts) gesteld dat een rechtmatige detentie tevens inhoudt dat er een relatie moet bestaan tussen de grond van de vrijheidsberoving en de plaats waar debetrokkene zijn detentie moet ondergaan. Klager dient derhalve per direct te worden behandeld in een tbs-kliniek.

Namens de Minister is inzake het beroep het volgende standpunt naar voren gebracht.
Klager is op 25 november 2003 gehoord met het oog op verlenging van zijn passantentermijn met ingang van 27 december 2003. Bij brief van 2 december 2003, die op 4 december 2003 aan klager is uitgereikt, is klager geïnformeerd overde verlengingsbeslissing. Klager is niet ontvankelijk in het op 12 december 2003 ontvangen beroep wegens termijnoverschrijding van één dag. Er zijn de Minister geen redenen bekend geworden die de termijnoverschrijding kunnenrechtvaardigen.
Indien de beroepscommissie anders oordeelt, zal het beroep ongegrond zijn.
Klager is tijdig gehoord en bericht over de verlenging van de passantentermijn.
Hij kon wegens het tekort aan tbs-plaatsen nog niet in een tbs-inrichting worden geplaatst. Ten tijde van de bestreden beslissing verbleef klager negen maanden in een h.v.b.
Gelet op het capaciteitstekort is de Minister gehouden een strikt opnamebeleid te voeren, dat een spoedige, rechtsgelijke en niet discriminatoire instroom tot doel heeft. De plaatsing gebeurt op volgorde van de wachtlijstdatum enmet inachtneming van een aantal criteria. Op dit plaatsingsbeleid wordt alleen een uitzondering gemaakt als uit rapportage van de FPD blijkt van een “IBA-BIBA-FOBA-traject”en detentieongeschiktheid van patiënt. Uit overgelegderapportage van de FPD Maastricht blijkt dat de forensich psychiater klager volledig detentieongeschikt acht door de combinatie van een recente suïcidepoging en lichamelijke en psychische factoren. Klager verblijft thans echter opeen bijzondere zorgafdeling en niet op een IBA, BIBA of FOBA, hetgeen in een acute situatie eerst is geboden. De Minister acht klager niet acuut detentieongeschikt, nu er nog uitwijkmogelijkheden binnen het h.v.b. zijn.
Wel heeft de Minister op grond van de rapportage van de FPD een beoordeling gevraagd aan Hoeve Boschoord om na te gaan of een bespoediging van de plaatsing is aangewezen.

4. De beoordeling
Vast staat dat het beroep een dag te laat is ingediend. Gelet op hetgeen door klagers raadsvrouw is aangevoerd, kan redelijkerwijs niet worden geoordeeld dat klager in verzuim is geweest. De beroepscommissie is derhalve van oordeeldat klager in zijn beroep kan worden ontvangen.

Zoals de beroepscommissie in haar uitspraak d.d. 9 februari 1998 (C 97/28) heeft overwogen leidt een beslissing van de Minister tot verlenging van de passantentermijn wegens capaciteitstekort niet zonder meer tot gegrondverklaringvan het beroep. Volgens bestendige jurisprudentie van de beroepscommissie kan het beroep leiden tot gegrondverklaring indien de duur van de passantentermijn onredelijk en onbillijk moet worden geacht en/of de psychische conditie vande tbs-passant zodanig is dat hij als ongeschikt voor verder verblijf in een h.v.b. moet worden aangemerkt.

Uit het onderzoek in de onderhavige zaak is voldoende komen vast te staan dat klager als gevolg van het capaciteitstekort niet is geplaatst in een tbs-inrichting.
Uit de schriftelijke inlichtingen van de Minister blijkt niet dat er ten aanzien van klager een beslissing tot plaatsing in een bepaalde tbs-inrichting is genomen.

In de medische verklaring d.d. 19 december 2003 heeft de justitieel forensisch psychiater bij de FPD Maastricht de Minister geadviseerd klager zo spoedig mogelijk te plaatsen in een tbs-inrichting, omdat klager vanwege zijngemoedstoestand en een hernieuwde suïcidepoging naar zijn mening volledig detentieongeschikt is.
In de medische verklaring d.d. 26 januari 2004 concludeert deze psychiater dat er, gelet op een recente suïcidepoging en de combinatie van lichamelijke factoren (onder andere diabetes mellitus, wegrakingen en pijn bij gordelroos) enpsychische factoren (zwakbegaafdheid, persoonlijkheidsprolematiek met impulsief reageren op prikkels, geringe frustratietolerantie en nauwelijks sturing aan zijn gedrag kunnen geven), sprake is van volledige detentieongeschiktheiden dat klager zo spoedig mogelijk in “de Tbs-kliniek te Venray” dient te worden geplaatst. Aangegeven is dat klager op dit moment geen actuele suïcideplannen heeft, maar dat de kans op een hernieuwde suïcidepoging reëel is, dat eenlangerdurend verblijf in een isoleercel de psychische toestand van klager verder zou verslechteren, dat theoretisch gedacht zou kunnen worden aan een plaatsing op de FOBA, maar dat klager niet constant suïcidaal is. Voorts isnauwkeurige medische begeleiding van klagers suikerziekte vereist.
Uit deze medische verklaringen blijkt derhalve dat de psychische en deels ook lichamelijke conditie van klager op de momenten van onderzoek van dien aard was dat een verder verblijf in een h.v.b. als onverantwoord moet wordenbeschouwd en dat klager bij voorrang dient te worden geplaatst in een tbs-inrichting. De stelling van de Minister dat klager nog zou moeten kunnen worden geplaatst op een IBA, BIBA en FOBA voordat kan worden gesproken van acutedetentieongeschiktheid, kan niet afdoen aan het vorenstaande medische oordeel van ongeschiktheid van klager voor verder verblijf in een h.v.b. Het door de Minister aangehouden criterium van acute detentieongeschiktheid is in ditverband onjuist.
De bestreden beslissing d.d. 2 december 2003 moet dan ook, bij afweging van alle in aanmerking komende belangen, onredelijk en onbillijk worden geacht.
Derhalve is het beroep gegrond en dient de bestreden beslissing tot verlenging van de passantentermijn op materiële grond te worden vernietigd.

De beroepscommissie zal, al het hiervoor overwogene in aanmerking genomen, met toepassing van artikel 66, derde lid onder c, Bvt, volstaan met vernietiging van de bestreden beslissing. Zij gaat er daarbij vanuit dat klager metvoorrang en ten spoedigste daadwerkelijk in enige tbs-inrichting zal worden geplaatst.
Nu de rechtsgevolgen van de op materiële grond te vernietigen beslissing niet meer ongedaan zijn te maken dient klager terzake een tegemoetkoming te worden geboden.
De beroepscommissie zal deze tegemoetkoming vaststellen op € 600,= per maand vanaf de datum waarop in verband met de vernietiging van de beslissing tot verlenging van de passantentermijn wegens detentieongeschiktheid een zodanigetermijn niet meer liep tot de dag waarop plaatsing in een tbs-inrichting daadwerkelijk is verwezenlijkt, met dien verstande dat dit bedrag na het verstrijken van een periode van drie maanden van voortgezet verblijf in een h.v.b.wordt verhoogd met een bedrag van € 125,= per maand.
5. De uitspraak
De beroepscommissie verklaart het beroep gegrond en vernietigt de bestreden beslissing.
Zij bepaalt de aan klager ten laste van de Minister toekomende tegemoetkoming op
€ 600,= per maand vanaf de datum waarop in verband met de vernietiging van de beslissing tot verlenging van de passantentermijn wegens detentieongeschiktheid een zodanige termijn niet meer liep tot de dag waarop plaatsing in eentbs-inrichting daadwerkelijk is verwezenlijkt, met dien verstande dat dit bedrag na het verstrijken van een periode van drie maanden van voortgezet verblijf in een h.v.b. wordt verhoogd met een bedrag van € 125,= per maand.

Aldus gedaan door de beroepscommissie voornoemd, bestaande uit mr. N. Jörg, voorzitter, mr. S.L. Donker en drs. G.A.M. Mensing, leden, in tegenwoordigheid van mr. E.W. Bevaart, secretaris, op 26 februari 2004.

secretaris voorzitter

Naar boven