Onderwerp: Bezoek-historie

RSJ R-20/7739/GB, 13 augustus 2020, beroep
Uitspraakdatum:13-08-2020

Dit onderwerp bevat de volgende rubrieken.

 

Nummer          R-20/7739/GB             

          

Betreft [Klager]            Datum 13 augustus 2020

 

 

Uitspraak van de beroepscommissie van de RSJ op het beroep van [Klager] (hierna: klager)

 

1. De procedure

De Minister voor Rechtsbescherming (hierna: verweerder) heeft op 13 juli 2020 klager opgeroepen om zich op 18 augustus 2020 te melden in de Penitentiaire Inrichting (PI) Arnhem, voor het ondergaan van 387 dagen gevangenisstraf.

Klager heeft verzocht om uitstel van zijn melddatum. Verweerder heeft dat verzoek op 4 augustus 2020 afgewezen.

Klagers raadsvrouw, mr. S.A. Eckhart, heeft namens klager beroep ingesteld tegen deze beslissing.

De beroepscommissie heeft klager, zijn raadsvrouw en verweerder in de gelegenheid gesteld hun standpunten schriftelijk (nader) toe te lichten.

De beroepscommissie heeft kennisgenomen van het beroepschrift, de reactie van verweerder en de overige stukken.

 

2. De standpunten in beroep

Standpunt van klager

Tijdens de behandeling van klagers strafzaak is al aandacht besteed aan klagers onderneming. De opgelegde straf zou, zo volgt uit het arrest van het gerechtshof Arnhem, zich niet mogen uitstrekken tot de onderneming en de werknemers. Aan klager is enkele maanden de mogelijkheid geboden om diverse maatregelen te treffen. Dat heeft klager ook gedaan. De overdracht van zijn onderneming en de door hem verworven opdrachten zijn vanwege de getroffen maatregelen om verdere verspreiding van het coronavirus te beperken echter niet doorgegaan. Klager kan zijn maatschappelijke verantwoordelijkheid nemen en wil dat de ruim tweehonderd banen van werknemers en inleners behouden blijven. Gelet op de huidige situatie lijkt dat niet mogelijk te zijn. Om die reden is namens hem op 1 mei 2020 een gratieverzoek ingediend, waarin een wijziging van de strafmodaliteit is verzocht. Door de strafmodaliteit te wijzigen in elektronische detentie, wordt recht gedaan aan de nieuwe realiteit.

Klagers onderneming richt zich op de toerisme-industrie. Deze branche, en dus ook klagers onderneming, wordt extra hard geraakt door de coronamaatregelen. Er is sprake van een drastische omzetdaling. Vanaf april 2020 zijn er vrijwel geen nieuwe orders binnengekomen en lopende orders worden ingetrokken of uitgesteld. Hierdoor dreigt discontinuïteit van klagers onderneming. In de gekrompen markt zal voor elke opdracht gestreden moeten worden. Juist klager kan daar een belangrijke rol in spelen. Klager onderhoudt namelijk relaties en zijn aanwezigheid is dan ook essentieel bij het bemachtigen van nieuwe opdrachten. Diverse, in het beroepschrift beschreven personen onderstrepen de onmisbare rol die klager heeft voor zijn onderneming. De tenuitvoerlegging van de straf op 18 augustus 2020 zou het belang van klager en de werknemers onevenredig schaden.

Volgens verweerder heeft klager ruimschoots de tijd gehad om voorzieningen te treffen. Onder normale omstandigheden heeft klager inderdaad ruim de tijd gehad om de zaken te regelen. Het verschil is dat er geen sprake is van normale omstandigheden. Klager heeft alles op alles gezet om de continuïteit van zijn onderneming te regelen en zijn afwezigheid te ondervangen. Dit is vanwege de uitbraak van het coronavirus en de maatregelen die zijn genomen dienaangaande, volledig doorkruist. Verweerder houdt geen rekening met de consequenties en ingrijpende gevolgen van de coronamaatregelen. Klager wordt geconfronteerd met zeer dringende omstandigheden waar hij geen rekening mee heeft kunnen houden.

 

Standpunt van verweerder

Klager is op 28 mei 2020 geïnformeerd dat zijn oproepdatum van 2 juni 2020 zal worden opgeschort tot nader order, vanwege de coronamaatregelen. Klager is bij besluit van 13 juli 2020 opgeroepen zich te melden op 18 augustus 2020. Klager is sinds 5 november 2019 bekend met de noodzaak tot tenuitvoerlegging van de gevangenisstraf en heeft voldoende tijd gehad om in te spelen op de consequenties van het uitzitten van een gevangenisstraf. In het licht van een goede bedrijfsvoering ligt het voor de hand dat klager iemand heeft die zijn zaken kan waarnemen tijdens zijn afwezigheid. Het verzoek tot uitstel is ook besproken tijdens het Multidisciplinair Executie Overleg (MEO). Het MEO heeft geadviseerd om geen verder uitstel meer te verlenen.

Het gratieverzoek dat namens klager is ingediend, is op 7 augustus 2020 afgewezen. In het verzoekschrift wordt verzocht om schorsing van de tenuitvoerlegging alsnog toe te wijzen tot het moment dat op het gratieverzoek beslist is. Door verweerder is op 10 augustus 2020 advies opgevraagd bij het Openbaar Ministerie. In dit advies staat (voor zover relevant):

“Inmiddels is beslist op het gratieverzoek. Zowel het advies van het OM als dat van het hof zijn, gemotiveerd, negatief en de beslissing is ook negatief. Aan het primair verzochte is daarmee voldaan. Naar de mening van het OM staat dan ook niets meer in de weg van het starten van de tenuitvoerlegging op 18 augustus 2020. Het verzoekschrift is daarmee illusoir geworden en op de andere verzoeken hoeft niet meer te worden ingegaan.”

Het verzoek is dan ook het beroep ongegrond te verklaren.

 

3. De beoordeling

De procedure voor zelfmelders is geregeld in hoofdstuk 2 van de Regeling tenuitvoerlegging strafrechtelijke beslissingen en hoofdstuk 2 van de Beleidsregel tenuitvoerlegging strafrechtelijke en administratiefrechtelijke beslissingen.

Klager wil graag uitstel van zijn melddatum, vanwege problematiek met de voorzetting van zijn onderneming.

De beroepscommissie heeft geen redenen om eraan te twijfelen dat klager, na de uitspraak van het gerechtshof, direct actie heeft ondernomen om de voortzetting van zijn onderneming zo goed mogelijk te laten verlopen. De beroepscommissie heeft ook geen redenen om eraan te twijfelen dat de door de overheid getroffen maatregelen ter voorkoming van de verdere verspreiding van het coronavirus negatieve invloed hebben (gehad) op de eerder door klager genomen maatregelen. Daar staat evenwel tegenover dat de maatregelen van de overheid in maart 2020 zijn vastgesteld en dat klager op 28 mei 2020 is geïnformeerd dat zijn – na eerder uitstel verkregen – oproepdatum van 2 juni 2020 is opgeschort tot nader order, vanwege de coronamaatregelen. Klager heeft dus in de periode van 5 november 2019 tot en met 18 augustus 2020 de tijd (gehad) om zijn zakelijke belangen te behartigen, waarbij tevens rekening is gehouden met de getroffen coronamaatregelen.

Naar het oordeel van de beroepscommissie heeft klager dan ook voldoende tijd gehad om de overdracht van zijn onderneming te regelen. De coronamaatregelen doen hieraan geen afbreuk. Gelet op het voorgaande en bij afweging van alle in aanmerking komende belangen, kan de bestreden beslissing niet als onredelijk of onbillijk worden aangemerkt. De beroepscommissie zal het beroep daarom ongegrond verklaren.

 

4. De uitspraak

De beroepscommissie verklaart het beroep ongegrond.

 

 

Deze uitspraak is op 13 augustus 2020 gedaan door de beroepscommissie, bestaande uit mr. M.J. Stolwerk, voorzitter, mr. A. Jongsma en mr. M. Iedema, leden, bijgestaan door mr. A. de Groot, secretaris.

      

secretaris        voorzitter

Naar boven