Onderwerp: Bezoek-historie

RSJ R-20/7023/GB, 12 augustus 2020, beroep
Uitspraakdatum:12-08-2020

Dit onderwerp bevat de volgende rubrieken.

Nummer          R-20/7023/GB             

           

Betreft [klager]            Datum 12 augustus 2020

 

Uitspraak van de beroepscommissie van de RSJ op het beroep van klager] (hierna: klager)

 

1. De procedure

Klager heeft een verzoek gedaan tot deelname aan een penitentiair programma (PP).

De Minister voor Rechtsbescherming (hierna: verweerder) heeft dat verzoek op 14 mei 2020 afgewezen.

Klagers raadsman, mr. P.M. Iwema, heeft namens klager beroep ingesteld tegen deze beslissing.

De beroepscommissie heeft klager, zijn raadsman en verweerder in de gelegenheid gesteld hun standpunten schriftelijk (nader) toe te lichten.

De beroepscommissie heeft kennisgenomen van het beroepschrift, de reactie van verweerder en de overige stukken.

 

2. De standpunten in beroep

Standpunt van klager

Klager kwam op 25 mei 2020 in aanmerking voor deelname aan een PP. Hij heeft werk gevonden in de zorg voor ten minste de vereiste 26 uur per week tot (ten minste) de einddatum van zijn detentie. De einddatum van klagers detentie is bepaald op 16 oktober 2020, maar deze einddatum is verkeerd berekend en valt eerder.

De vrijhedencommissie had in eerste instantie positief geadviseerd op klagers verzoek, maar is later op dit positieve advies teruggekomen, omdat klager een disciplinaire straf opgelegd had gekregen. Hoewel hetgeen klager in de gevangenis heeft gedaan niet kan, neemt dat niet weg dat het voor hem van belang is dat hij in staat wordt gesteld deel te nemen aan een PP. Klager komt dan met een enkelband vrij, heeft 26 uur per week dagbesteding, moet meewerken met de reclassering en zal ambulante behandeling volgen bij zijn stageplek Akwaaba Zorg. Als klager midden in het schooljaar vrijkomt, dan heeft hij een half jaar niets te doen. Bij deelname aan een PP kan hij zich weer aanmelden voor school.

De recente inbreuk van klager op de huisregels van de inrichting biedt, blijkens jurisprudentie van de beroepscommissie, onvoldoende grondslag voor degradatie naar het basisprogramma. Klager heeft verzocht om toekenning van een financiële tegemoetkoming.

 

Standpunt van verweerder

De bestreden beslissing is gebaseerd op de uitgebrachte adviezen. Voor deelname aan een PP wordt een hoge mate van eigen verantwoordelijkheid verlangd. Uit de onderliggende rapporten en disciplinaire straffen blijkt dat klager ook binnen de inrichting moeite heeft om zich te conformeren aan de geldende regels en dat maakt dat er geen vertrouwen is in een goed verloop van een PP. Zeker niet nu klager bij zijn laatste rapport tot twee keer toe ook geen openheid van zaken heeft gegeven. Dit is tekenend voor een bepaalde houding ten opzichte van controles en de bereidheid zich controleerbaar op te stellen. Daarbij komt dat de kans op recidive door de reclassering wordt ingeschat als hoog-gemiddeld. Uit het advies van de politie blijkt dat de directe omgeving van klagers verlofadres als een risicoverhogende factor wordt gezien.

Uit het selectieadvies blijkt dat klager sinds 2017 met name vermogensdelicten, al dan niet gepaard met geweld, op zijn justitiële documentatie heeft staan. In februari 2019 is klager in hoger beroep een gedragsbeïnvloedende maatregel (GBM) opgelegd die nog van kracht is. Klager bevindt zich nog in de schorsing van een voorlopige hechtenis.

Hoewel klager gebaat zou zijn bij begeleiding en een intrinsieke motivatie tot verandering kan bijdragen aan het verminderen van risico’s, moet zijn motivatie niet alleen uit zijn bewoordingen blijken, maar ook uit zijn gedrag in detentie.

 

3. De beoordeling

Klager is sinds 12 maart 2019 gedetineerd. Hij is voorlopig gehecht vanwege een in eerste aanleg opgelegde gevangenisstraf van twee jaren en vijf maanden met aftrek, wegens een woninginbraak en het medeplegen van een poging tot een woningoverval. De (fictieve) einddatum van klagers detentie is – blijkens zijn registratiekaart – momenteel bepaald op 18 oktober 2020.

 

Op grond van artikel 4 van de Penitentiaire beginselenwet (Pbw) en artikel 7 van de Penitentiaire maatregel (Pm) komen voor deelname aan een PP gedetineerden in aanmerking:

-    aan wie een onvoorwaardelijke vrijheidsstraf van tenminste zes maanden is opgelegd;
-    die vijf zesde deel van de opgelegde vrijheidsstraf hebben ondergaan;
-    die een strafrestant hebben van minimaal vier weken en maximaal een jaar;
-    die beschikken over een aanvaardbaar verblijfadres; en
-    die hebben verklaard om bereid te zijn zich te houden aan de voorwaarden van het PP.

Op grond van deze artikelen spelen ook de volgende aspecten een rol:
-    de aard, zwaarte en achtergrond van het gepleegde delict;
-    het detentieverloop (waaronder het gedrag van de gedetineerde, het nakomen van afspraken door de gedetineerde en zijn gemotiveerdheid);
-    het gevaar voor recidive;
-    de mate waarin de gedetineerde in staat zal zijn om te gaan met de vrijheden tijdens zijn deelname aan het PP;
-    de geschiktheid van de gedetineerde voor deelname aan een PP;
-    de mate van onzekerheid over de datum van invrijheidstelling; en
-    eventuele andere omstandigheden die zich tegen deelname verzetten.

Bij de beoordeling moeten ook de belangen van slachtoffers en nabestaanden worden meegewogen.

Klagers verzoek is afgewezen, omdat hij binnen de inrichting grensoverschrijdend gedrag heeft vertoond en moeite heeft om zich binnen de inrichting te conformeren aan de geldende regels.

In het reclasseringsadvies staat het volgende vermeld. Uit klagers justitiële documentatie blijkt dat er sprake is van een delictpatroon ten aanzien van vermogensdelicten en dat er sprake is van een toenemend aantal justitiecontacten. De reclassering acht het zorgelijk dat klager tijdens de GBM, alsook tijdens zijn schorsing, is gerecidiveerd.

Uit genoemd advies komt verder naar voren dat de reclassering het recidiverisico als hoog-gemiddeld inschat en de risico’s op letselschade en het onttrekken aan voorwaarden inschat als gemiddeld. Uit het advies van de politie blijkt dat de omgeving van het verlofadres, waarvoor klager het verlof aanvraagt, een negatieve invloed op hem heeft, omdat er meerdere medeverdachten in de nabije omgeving van het verlofadres wonen.

Uit het selectieadvies blijkt verder nog dat aan klager op 6 mei 2020, dus kort voor de bestreden beslissing, een disciplinaire straf is opgelegd vanwege bij klager aangetroffen contrabande (mobiele telefoon en oplader).

Gelet op het voorgaande is klager (nog) niet geschikt voor deelname aan een PP. De bestreden beslissing kan – bij afweging van alle in aanmerking komende belangen – daarom niet als onredelijk of onbillijk worden aangemerkt. De beroepscommissie zal het beroep dan ook ongegrond verklaren.

 

4. De uitspraak

De beroepscommissie verklaart het beroep ongegrond.

 

Deze uitspraak is op 12 augustus 2020 gedaan door de beroepscommissie, bestaande uit mr. M.J. Stolwerk, voorzitter, mr. A. Jongsma en mr. M. Iedema, leden, bijgestaan door mr. S. van Noordt, secretaris.

      

Naar boven