Onderwerp: Bezoek-historie

RSJ R-20/6235/GB, 14 augustus 2020, beroep
Uitspraakdatum:14-08-2020

Dit onderwerp bevat de volgende rubrieken.

 

 

Nummer          R-20/6235/GB             

           

Betreft klager  Datum  14 augustus 2020

 

Uitspraak van de beroepscommissie van de RSJ op het beroep van klager (hierna: klager)

 

1. De procedure

Klager heeft een verzoek gedaan tot deelname aan een zogeheten stapeltraject (plaatsing in een Zeer Beperkt Beveiligde Inrichting (ZBBI) gevolgd door deelname aan een penitentiair programma (PP)).

De Minister voor Rechtsbescherming (hierna: verweerder) heeft dat verzoek op 26 februari 2020 afgewezen.

Klagers raadsman, mr. S.D. Groen, heeft namens klager beroep ingesteld tegen deze beslissing.

De beroepscommissie heeft klager, zijn raadsman en verweerder in de gelegenheid gesteld hun standpunten schriftelijk (nader) toe te lichten.

De beroepscommissie heeft kennisgenomen van het beroepschrift, de reactie van verweerder en de overige stukken.

 

2. De standpunten in beroep

Standpunt van klager

Klager kan zich niet verenigen met de argumentatie van de bestreden beslissing. Deze is voornamelijk gebaseerd op een incident van 19 februari 2020, waarbij klager betrokken zou zijn geweest bij een mishandeling van een medegedetineerde. Klager heeft hiervoor een disciplinaire straf opgelegd gekregen. Hij ontkent dat hij betrokken was bij dit incident. De medegedetineerde beweert inmiddels ook niet langer dat klager hem mishandeld heeft. Nu de oplegging van de disciplinaire straf als onredelijk en onbillijk beschouwd moet worden, is de bestreden beslissing onvoldoende gemotiveerd. Klager wenst te worden gehoord en verzoekt om een tegemoetkoming.

In reactie op het standpunt van verweerder heeft klagers raadsman laten weten dat klager belang heeft bij een behandeling van het verzoek. De vraag is namelijk of de bestreden beslissing op juiste gronden is genomen. Is dat niet het geval, dan is klager de mogelijkheid op detentiefasering onthouden en kan hij aanspraak maken op een tegemoetkoming. Dat klager in verband met de getroffen maatregelen rondom het coronavirus niet direct in een ZBBI geplaatst kan worden, doet daaraan niet af. Klager heeft ook in dat geval belang bij een nieuwe beslissing, zodat, indien dit een positieve beslissing is, hij op een wachtlijst geplaatst kan worden in afwachting van de afbouw van de getroffen maatregelen.

De betreffende medegedetineerde heeft ondertussen bij de directie een voor klager ontlastende verklaring afgelegd. De directie heeft, volgens klager, aangegeven de disciplinaire straf te herzien. Dat is op 15 april 2020 aan klagers raadsman bevestigd door klagers casemanager.

In een nadere reactie heeft klagers raadsman laten weten dat de beklagcommissie op 26 juni 2020 heeft beslist tot aanhouding van de zaak met betrekking tot de opgelegde disciplinaire straf, om de directie in de gelegenheid te stellen nadere inlichtingen te verstrekken over de eventuele herziening van deze beslissing.

 

Standpunt van verweerder

Gelet op de huidige stand van zaken rond het coronavirus zijn de ZBBI’s niet operationeel. Om die reden zal niet inhoudelijk op het beroepschrift gereageerd worden. Drie maanden vanaf de verzoekdatum kan een nieuw verzoek ingediend worden. Klagers einddatum is in september 2020. Behoudens ontwikkelingen rond het coronavirus is er nog voldoende tijd voor klager om te resocialiseren.

 

3. De beoordeling

Klager heeft verzocht het beroep mondeling te mogen toelichten. Dit verzoek is niet onderbouwd, terwijl de stukken voldoende informatie bevatten om het beroep te kunnen beoordelen. De beroepscommissie wijst het verzoek daarom af.

Klager neemt per 22 juni 2020 deel aan een PP. Daardoor heeft hij in beginsel geen belang meer bij het beroep en zou hij niet-ontvankelijk moeten worden verklaard. In beroep is echter verzocht aan klager een tegemoetkoming toe te kennen. Daarom zal de beroepscommissie het beroep alsnog inhoudelijk beoordelen.

Klager is sinds 2 augustus 2019 gedetineerd. Hij ondergaat een gevangenisstraf van twintig maanden met aftrek, wegens het medeplegen van zware mishandeling met voorbedachten rade. De (fictieve) einddatum van klagers detentie is momenteel bepaald op 28 september 2020.

Op grond van artikel 2, eerste lid, van de Regeling selectie, plaatsing en overplaatsing van gedetineerden kunnen in een ZBBI gedetineerden worden geplaatst:

-    die een te verwaarlozen vlucht- of maatschappelijk risico vormen;
-    aan wie een vrijheidsstraf van tenminste zes maanden is opgelegd;
-    die, als de veroordeling onherroepelijk is, ten minste de helft van de opgelegde vrijheidsstraf hebben ondergaan;
-    die, als de veroordeling nog niet onherroepelijk is, een tijd in voorlopige hechtenis hebben doorgebracht waarvan de duur ten minste gelijk is aan de helft van de opgelegde gevangenisstraf;
-    die beschikken over een aanvaardbaar verlofadres;
-    die een strafrestant hebben van minimaal zes weken en maximaal zes maanden; en
-    die zijn gepromoveerd.

 

Op grond van het derde lid van het artikel kunnen gedetineerden ook in een ZBBI worden geplaatst als verweerder akkoord is met een voorstel voor deelname aan een PP. Het verblijf in de ZBBI moet in dat geval direct worden gevolgd door deelname aan het PP en duurt maximaal zes maanden.

Uit de toelichting op dit artikel (Stcrt. 2000, 176) blijkt dat bij plaatsing in een ZBBI de vraag centraal staat of de gedetineerde geschikt is om terug te keren in de samenleving. Dat kan uit verschillende omstandigheden worden afgeleid. Het is bijvoorbeeld van belang of de gedetineerde tijdens zijn huidige detentie al vrijheden heeft genoten, hoe die zijn verlopen en of er (daarna) incidenten zijn geweest. Gelet op het open karakter van een ZBBI moet ook rekening worden gehouden met de persoonlijkheid van de gedetineerde en de aard, zwaarte en achtergrond van het gepleegde delict. Bij dit laatste moeten ook de belangen van slachtoffers en nabestaanden worden meegewogen.

Klagers verzoek is afgewezen, omdat verweerder op 19 februari 2020 vanuit de locatie Esserheem te Veenhuizen informatie heeft ontvangen dat klager disciplinair gestraft was wegens betrokkenheid bij een schermutseling met een medegedetineerde. Geconstateerd is dat deze medegedetineerde verwondingen had aan zijn gezicht. Verweerder heeft in de beslissing aangegeven dat dit incident een forse contra-indicatie vormt voor detentiefasering. De vrijhedencommissie heeft – nadat men eerder positief had geadviseerd over klagers detentiefasering – alsnog negatief geadviseerd.

De beroepscommissie overweegt dat verweerder op grond van deze informatie in redelijkheid heeft kunnen beslissen tot afwijzing van klagers verzoek. Temeer omdat uit het selectieadvies van de locatie Esserheem van 30 januari 2020 volgt dat de reclassering de kans op recidive en letselschade niet kon inschatten. Klager vormde op grond van deze omstandigheden een meer dan te verwaarlozen maatschappelijk risico. Dat de beklagcommissie de beklagzaak heeft aangehouden voor het ontvangen van nadere informatie van de directeur, doet daaraan niet af en kan ook niet als novum dienen, nu tot op heden – blijkbaar – niet is gebleken van een herziening van de beslissing tot oplegging van de disciplinaire straf. De bestreden beslissing kan – bij afweging van alle in aanmerking komende belangen – daarom niet als onredelijk of onbillijk worden aangemerkt. De beroepscommissie zal het beroep dan ook ongegrond verklaren.

 

4. De uitspraak

De beroepscommissie verklaart het beroep ongegrond.

 

 

Deze uitspraak is op 14 augustus 2020 gedaan door de beroepscommissie, bestaande uit mr. M.J. Stolwerk, voorzitter, mr. A. Jongsma en mr. M. Iedema, leden, bijgestaan door J.A. van der Veen, secretaris.

      

secretaris        voorzitter

Naar boven